Het goede voedsel voor aanbidders

In het eerste deel van Leviticus 10 vinden we Gods ernstige oordeel over Nadab en Abihu, die vreemd vuur brachten – een beeld van eigenzinnige godsdienst volgens menselijke gedachten.

In het volgende gedeelte van Leviticus 10 vinden we een prachtig contrast met dit alles. God zegt in feite: ‘Jullie hebben het oordeel ondergaan over jullie eigen wil en onafhankelijkheid van Mij. Ik heb laten weten wat jullie niet mogen drinken, maar nu zal Ik jullie vertellen wat jullie wél mogen eten’.
We hebben geen stimulerende middelen nodig, we zouden daardoor onszelf geweldige mensen vinden. We hebben wel voedsel nodig. Mozes zei tegen Aäron en zijn zonen: ‘Neem het graanoffer’ (spijsoffer). Dat mochten ze als voedsel gebruiken (vs. 12-13).

Hoe heerlijk is het dat, terwijl God met de ene hand ons uit handen neemt wat opgeblazen maakt, Hij met de andere hand in onze handen legt wat onze zielen voedt: Christus. Het is niet erg dat wij het natuurlijke niet mogen, wij hebben Christus. We mogen het graan- of spijsoffer nemen, het werkelijke, blijvende voedsel. Dat is onveranderlijk en voedt de hele mens, het bouwt ons op en houdt ons in de gemeenschap met God. God had gezegd dat het graanoffer het deel voor de priesters was. Wij moeten ons voeden met Christus, met de gezegende Heer Zelf.

Het graanoffer stelt ons Christus voor in Zijn zondeloosheid, Zijn volmaakte mensheid, als de Mens Die hier beneden met God wandelde. Hij is het Brood van God, Dat neerdaalde om Zijn leven te geven voor de wereld. Hij was als het fijne meel, voorbereid door alle omstandigheden waarin Hij terechtkwam, om het Brood te zijn voor Gods geliefde kinderen. In Zijn leven vinden wij ons voedsel.
Maar er is nog meer voedsel voor ons: ‘de beweegborst en de hefschouder’ (Lev. 10:14 SV). Dit waren overgebleven delen van de dankoffers die verteerd waren op het altaar. De rest van die offers was voor de priesters.

De borst spreekt van de liefde van Christus, de schouder van Zijn sterkte en kracht. Dit doet ons denken aan de prachtige kleding van de hogepriester, met de onyxstenen en de andere edelstenen. De twee onyxstenen waren bevestigd op zijn schouders met de namen van de zonen van Israël erin gegraveerd.

Die namen vinden we ook gegraveerd op de edelstenen en op de borsttas (of borstlap). De edelstenen spreken van het onveranderlijke karakter van God en Zijn heerlijkheid. De namen van Gods volk zijn verbonden met die heerlijkheid, in feite zijn ze daar in gegraveerd.

Van de ‘schouder’ van het offer zegt God dat het voedsel is voor Zijn volk (Lev. 10:14b). De eeuwigdurende kracht die Zijn volk ondersteunt, moet hun voedsel zijn. Die sterkte zal hen onderhouden met haar almachtige kracht – de kracht van de goede Herder, Die uitging om het verloren schaap te zoeken en te vinden. Nadat Hij het vond, legde Hij het op Zijn schouders en droeg het blij naar huis. De schouder van het offer spreekt van de kracht van de Herder, Die ons op Zijn schouders draagt. Wij verkrijgen onze sterkte uit Zijn sterkte.

Onze eigen kracht, een volkomen verachtelijke zwakheid, heeft niets waarin de mens kan roemen. Hoe gezegend zijn wij, dat wij ons mogen voeden met de schouder van het offer. Wij hebben de almachtige kracht van Christus als onze sterkte en onze steun.

Bovendien hebben we de borst. Wie kan omschrijven wat de liefde van Christus is? De apostel die bidt voor de gelovigen in Efeze, dat zij de breedte, lengte, hoogte en diepte mogen begrijpen van die wonderbaarlijke zegen, bidt ook dat zij de liefde van Christus mogen kennen, die de kennis te boven gaat (Ef. 3:18-19).

Wanneer wij ons voeden met de liefde van Christus, beginnen wij iets te kennen van de liefde van God. De Zoon Die in de schoot van de Vader is (Joh. 1:18), de liefde van de Vader kende, voortdurend gemeenschap met Hem had en in heel Zijn heilig leven het voorwerp van de liefde Zijn Vader was, deze Zoon geeft ons Zijn boezem, Zijn hart en Zijn liefde om ons mee te voeden, ervan te genieten en ons erin te verheugen.

Als wij ons voeden met de liefde van Christus en stilstaan bij dat kostbare, gezegende woord: ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad’ (1 Joh. 4:10); als wij ons alleen bezighouden met de liefde van Christus voor ons, onwaardig als wij zijn, dan worden wij gesterkt om priesters te zijn. Dan is er aanbidding mogelijk, omdat er kracht voor is.

S. Ridout