De goed onderwezen landman

‘Ploegt de ploeger heel de dag door om te zaaien? Blijft hij zijn land altijd maar openleggen en eggen? Is het niet zo: heeft hij de bovenlaag ervan geëffend, dan strooit hij wikke uit, zaait er komijn op, en zet tarwe op rij, gerst per vak, en spelt aan de rand? Zijn God onderwijst hem over de juiste wijze. Hij onderwijst hem. Want men dorst wikke toch niet met een dorsslede, en rolt over komijn toch geen wagenwiel? Maar wikke wordt uitgeklopt met een stok, en komijn met een staak. Broodkoren moet wel fijngemaakt worden, maar hij dorst en dorst het niet voor altijd door; hij plet het niet met zijn wagenwiel, met zijn paarden verpulvert hij het niet. Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid’ (Jes. 28:24-29).

Met deze vergelijking laat het Woord van God ons zien hoe verschillend de middelen zijn die God gebruikt zodat er Goddelijk leven ontstaat, zich ontvouwt en vrucht kan voortbrengen.

De landbouwer brengt niet de hele tijd door met ploegen of eggen. Eerst effent hij de bodem door verschillende op elkaar volgende acties. Dan zaait hij het zaad op heel specifieke plekken: de wikke hier, de komijn daar en de tarwe op rij met de spelt aan de rand (vs. 25). Zo heeft ook de Heer Jezus niet met iedereen op dezelfde manier gesproken. Tot de scharen sprak Hij het Woord, ‘naardat zij het horen konden’ (Mark. 4:33), ‘maar afzonderlijk verklaarde Hij alles aan Zijn discipelen’ (vs. 34). Men heeft onderscheidingsvermogen nodig als men het werk van God wil doen.

Tot de Joden in de synagogen richtte de apostel Paulus zich niet op dezelfde manier als tot de Areopagieten van Athene: ‘Want terwijl ik vrij ben van allen, heb ik mij allen tot slaaf gemaakt om er zo veel mogelijk te winnen. En ik ben de Joden geworden als een Jood om de Joden te winnen; hun die onder de wet zijn, als onder de wet (hoewel ik zelf niet onder de wet ben), om hen die onder de wet zijn te winnen; hun die zonder wet zijn, als zonder wet (hoewel ik niet zonder wet voor God ben, maar aan Christus wettelijk onderworpen), om hen die zonder wet zijn te winnen. Ik ben de zwakken een zwakke geworden, om de zwakken te winnen; allen ben ik alles geworden, om op elke manier enigen te behouden’ (1 Kor. 9:19-22).

Men kan met kinderen niet praten zoals met volwassenen; om jonge mensen te winnen, moet men op hun specifieke problemen in kunnen gaan.

Altijd en overal is het zaad het Woord van God, maar het is heel belangrijk ‘het Woord op Zijn tijd’ te spreken, zodat het ‘genade geeft aan hen die het horen’ (Spr. 15:23; Ef. 4:29). Jesaja zegt het zo: ‘Zijn God onderwijst hem over de juiste wijze. Hij onderwijst hem’.

Dan is de zaaitijd voorbij, de planten zijn volgroeid en de vrucht wordt gezien. Nu gaat het erom de planten goed te bewerken. Zoals de profeet zegt, begint de landbouwer er onder de leiding van zijn God niet aan de wikke met een dorsslede te dorsen of de komijn met een wagenwiel te pletten. Voor dergelijke kleine korrels gebruikt men andere werktuigen die daar geschikter voor zijn. Maar het broodkoren moet wel fijngemaakt worden, zodanig dat men er meel van kan maken. ‘Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid’ (vs. 29).

Er zijn verschillende genadegaven. God gebruikt verschillende middelen om die vrucht af te werpen die Hij bij ieder van de Zijnen afzonderlijk bewerken wil. ‘Want aan de één wordt door de Geest het woord van wijsheid gegeven en aan een ander het woord van kennis … aan een ander uitleg van talen’ (1 Kor. 12:8-10). Naar de verschillende genadegaven worden wij geroepen de talenten te gebruiken die ons toevertrouwd zijn. Die zijn niet bij iedereen dezelfde, maar overeenkomstig het doel waar God aan werkt. ‘Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God; als iemand dient, laat het zijn als uit kracht die God verleent, opdat in alles God verheerlijkt wordt door Jezus Christus, aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in alle eeuwigheid! Amen’ (1 Petr. 4:11).

Een onjuiste verwijzing naar Gods Woord of een toespeling ‘over de hoofden van de hoorders heen’ kan veel schade aanrichten of de zielen verharden. In het beeld van Jesaja worden de kleine korrels niet door een lomp apparaat verbrijzeld en een stok zou er niet toe deugen het koren op de dorsvloer te slaan. We herhalen nog eens: ‘Ook dit gaat uit van de HEERE’.

Kon een ieder toch maar het gebied zien dat de Heer hem heeft toegewezen, of het soort zaad dat in een bepaald geval gepast is, en de juiste manier om dat uit te strooien. Laten we geen komijn zaaien waar broodkoren nodig is, of spelt waar wikke op zijn plaats zou zijn. Men heeft veel nederigheid nodig om contact te maken met hen die men ‘voor de Heer probeert te winnen’. Laten we er ook op letten dat we niet doen zoals sommigen, die ‘onverstandig zijn, door zichzelf af te meten aan zichzelf en zichzelf te vergelijken met zichzelf’, maar laten we rekening houden met ‘de grens van wat God ons toebedeeld heeft’ (zie 2 Kor. 10:12-13).

‘De landbouwer moet arbeiden, voordat hij de vruchten geniet’ (2 Tim. 2:6) en Jakobus zegt ons dat wij ook ‘geduld moeten hebben, totdat we de vroege en late regen zullen hebben ontvangen’ (vgl. Jak. 5:7-8).

De Heer Jezus Zelf was de grote Landman geweest en alleen van Hem kan gezegd worden: ‘Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden’ (Jes. 53:11). Wat ons betreft, zo ‘zijn wij onnutte slaven, want wij hebben slechts gedaan wat wij verplicht waren te doen’. En toch ‘zal ieder zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid’ (Luk. 17:10; 1 Kor. 3:8).

G. André