Gezegend met alle zegeningen

Vraag:

We vinden steeds meer plaatsen om ons heen waar wederzijds ‘zegeningen’ worden uitgesproken. Al sinds de vroege Middeleeuwen gebeurt dit in de rooms-katholieke kerk, sinds de reformatie spreekt de dominee de zegen uit over ‘zijn gemeente’ en in evangelische c.q. charismatische kringen zegent men elkaar ‘in Jezus’ Naam’. Hoe zit het precies met het uitspreken van wederzijdse zegeningen?

Antwoord:

Om een goed antwoord hierop te vinden, is het nodig om strikt bij Gods Woord te blijven en je niet te laten leiden door ‘het goede gevoel’ dat je misschien na het uitspreken van een zegening hebt.

Zegeningen

Iedereen die gelooft in de Heer Jezus, ontvangt volgens de Bijbel vergeving van zonden, eeuwig leven, rechtvaardiging uit het geloof; hij wordt een kind van God (Joh. 1:12) en ontvangt de Heilige Geest als zegel en onderpand (Ef. 1:13). Iedereen voor wie dit geldt, is ‘gezegend met alle geestelijke zegening’, dat zegt Gods Woord in Efeze 1:3. Door Wie is hij gezegend? Dit Bijbelgedeelte zegt: ‘door God’. Wat zijn die zegeningen?  De zegeningen zijn geestelijke zegeningen en hemels en we bezitten deze ‘in Christus’!

De Israëlieten hadden de belofte van aardse zegeningen als ze de wet trouw zouden houden (Deut. 6:3; 7:13 v.v.). Wij als kinderen van God hebben geen belofte van materiële zegen en voorspoed; wij hebben trouwens ook geen belofte van geestelijke zegeningen, want iets wat je al hebt, wordt je niet meer beloofd. Wij zijn als Christenen al gezegend met alle geestelijke zegeningen! Zo zegt Gods Woord het. En dat zegt God niet voor niets!

Als je al met alle geestelijke zegeningen gezegend bent, wat kun je dan nog meer ontvangen? En van wie? God heeft niets meer achtergehouden of verstopt wat Hij ons nog gaat geven als anderen erom bidden. Hij heeft Zijn hele hart geopenbaard en wil dat wij ervan genieten, zodat onze blijdschap volkomen is. En mensen kunnen ons echt niet meer geven dan God zou willen of kunnen; dus van medegelovigen kunnen wij geen enkele extra zegen verwachten of krijgen.

Priesterschap

Soms wordt beweerd dat we elkaar mogen zegenen omdat we priesters zijn. Nu is elke ware gelovige inderdaad een priester (1 Petr. 2:5-9). Maar let wel: in het Oude Testament was maar één familie uit één stam de priesterlijke familie; zij konden en moesten de rest van Gods volk zegenen. Bovendien: in het Oude Testament zegenden niet zozeer de priesters het volk, maar speciaal de hogepriester (Num. 6:22 v.v.); de priesters handelden alleen vanuit het gezag van de hogepriester. En de hogepriester is een beeld van de Heer Jezus, zoals de hele Brief aan de Hebreeën ons overduidelijk uitlegt (zie bijv. Hebr. 3:1 en 5:5).

De priesters zegenden niet elkaar, maar anderen – een gezag dat ze afleidden van de hogepriester zelf. En let nu op: in onze tijd zijn wij allemaal priesters. Zo kunnen ook wij elkaar niet zegenen, hooguit anderen, d.w.z. ongelovigen (zie verderop), op gezag van onze Hogepriester.

Het zegenen van anderen

Als we anderen kunnen zegenen, kunnen we dat dus alleen doen in opdracht van onze Hogepriester. En wat zegt Hij? Wat zegt Zijn Woord? Dat is de grote vraag!

Het Nieuwe Testament zegt: ‘Zegen wie u vervolgen; zegen en vervloek niet’ (Rom. 12:14).

En 1 Petrus 3:9 zegt: ‘Vergeld niet kwaad met kwaad, of schelden met schelden, maar zegen integendeel, omdat u er toe geroepen bent om zegen te beërven’. Gods zegen is ons erfdeel en dat is de motivatie om te zegenen. Hier staat niet eens bij wie we zegenen. Te midden van vervolging, tegenstand en bespotting kunnen we zegenen. Wie kunnen we zegenen?

Ik denk dat de ‘zegen’ naar twee kanten uit kan gaan:

1. God: we kunnen Hem loven, prijzen en grootmaken te midden van ellende waar we als Christenen soms doorheen gaan, zoals Efeze 1:3 zegt dat God geprezen of hoog geloofd is. Veel vertalingen hebben hier ‘Gezegend zij de God en Vader’, wat correct is, als we maar voor ogen houden dat ‘gezegend’ hier een naar God gerichte betekenis heeft. Het wil zeggen: Hij is het waard om te worden geloofd en aangebeden. Dat wil zeggen dat wij Zijn grootheid bewonderend vertellen, hetzij aan Hem Zelf (in aanbidding) hetzij aan anderen, om hen op Gods grote heerlijkheid te wijzen.

2. De ongelovigen om ons heen: we kunnen hen zegenen, dat wil zeggen: hun zegen laten toekomen door ons gedrag, waarin ze kunnen zien wat het evangelie bewerkt heeft in verloren zondaren zoals wij waren en door onze woorden, als we hun de zegen van het Evangelie uitleggen. Het is een zegen voor hen als ze door ons merken Wie onze Heiland-God is. Met welk doel? Opdat zij beschaamd worden (1 Petr. 3:16) en tot bekering komen. Hoe kom ik erbij dat te zeggen? Vers 10 v.v. geeft het antwoord: ‘Want wie [het] leven wil liefhebben en goede dagen zien, laat hij zijn tong weerhouden van kwaad en zijn lippen van bedrog te spreken; laat hij zich afkeren van het kwade en het goede doen; laat hij vrede zoeken en ernaar jagen … En wie zal u kwaad doen, als u navolgers van het goede geworden bent?’ (vs. 10-13 en lees gerust door t/m vs. 18, dan zie je zelf de context waarin dit staat).

Hieruit blijkt dus dat echte zegen in Bijbels perspectief is als Gods heerlijkheid zichtbaar wordt, als die grootheid ervaren en genoten wordt – door God (die onze lofprijzing aanneemt) of door ongelovigen (die Gods grootheid in ons zien en van ons te horen krijgen). Dat wij als gelovigen elkaar een soort extra ‘hemelse cadeaus’ kunnen geven door een zegenspreuk, zegenavond, blessing of iets dergelijks spreekt natuurlijk ons vlees, onze emoties, ons godsdienstige gevoel heel erg aan. We kunnen er tot tranen toe door geroerd zijn en het als heel mooi en gezegend ervaren. Maar daarmee blijft het Bijbels gezien nog steeds totaal ongegrond en verkeerd.

Dat wordt nog versterkt als mensen elkaar de handen opleggen, een heel riskante praktijk waardoor je je onwetend één kunt maken met zonde (1 Tim. 5:22), of zegenend hun handen uitspreiden, zoals eenmaal de Heer Jezus deed toen Hij naar de hemel ging (Luk. 24:50 v.v.). Wat een (meestal ongewilde) arrogante pretentie als mensen Zijn plaats willen innemen, de plaats van de enige Hogepriester! Integendeel zelfs: ‘Zonder enige tegenspraak nu wordt het mindere gezegend door het meerdere’ (Hebr. 7:7). Dat is een Goddelijk beginsel. Alleen iemand die hoger staat dan jij zelf, kan jou zegenen. De zegen komt alleen van boven (zie Ps. 133), van de Heer Zelf, en niet van mensen zoals wij. Dat betekent dat iemand die meent mij, mijn schoolklas of de plaatselijke gemeente te kunnen zegenen, zich inbeeldt boven mij te staan. Misschien doet hij (of zelfs zij, 1 Kor. 14:34) dat in alle oprechtheid, maar dat praat zo’n ongerechtigheid nog niet goed. Het is bij uitstek een rooms idee, dat geen enkele grond vindt in Gods Woord, maar helaas wel toenemend in vele Christelijke praktijken.

              ‘Eén is uw Meester, . . . en u bent allen broeders . . .

              Eén is uw Vader, Hij, Die in de hemelen is . . .

              Eén is uw Meester, de Christus’ (Matth. 23:8 v.v.).

Hij is de Enige Die boven ons staat en ons dus kan zegenen. Hij is de enige Middelaar (1 Tim. 2:5) Die ervoor kan zorgen dat Gods zegen ons bereikt: niet alleen de zegen van eeuwige redding, maar alle zegeningen! En dat heeft Hij gedaan. We hebben alle zegeningen al gekregen: en wel in en door Hem!

Als we heel positief-kritisch zijn, moeten we dus vaststellen dat we elkaar niet nog meer zegen kunnen toewensen, omdat we al gezegend zijn met al die zegeningen; je kunt elkaar als kinderen van God beter toewensen dat we meer van die zegeningen gaan ontdekken en genieten. Daar is geen zegenavond voor nodig, maar een hartelijke wederzijdse aansporing tot Bijbellezen en gebed, pastorale zorg en bemoediging.

Erwin Luimes