Gezag en verantwoording van de plaatselijke gemeente

De plaatselijke gemeente, en de plaatselijke vergadering als uitdrukking van de Gemeente van God

De Schrift laat ons duidelijk zien dat de plaatselijke gemeente het geheel is van alle gelovigen in een bepaalde plaats (zie bijv. 1 Kor 1:1-2).

Een plaatselijke samenkomst van gelovigen is vandaag de dag vrijwel nooit identiek aan de plaatselijke gemeente, omdat zo’n samenkomst bijna altijd maar uit een deel van de soms vele plaatselijke gelovigen bestaat, soms zelfs een heel klein deel. Maar als die samenkomst vergadert volgens de beginselen van Gods Woord, is zij wél altijd een uitdrukking en vertegenwoordiging van de ene Gemeente van God op aarde.

De eenheid erkennen en uitdrukken

“En hoewel het tegenwoordig vanwege de verdeeldheid misschien onmogelijk is alle ware gelovigen van een plaats bijeen te vergaderen, geldt die ene basis nog steeds in deze tijd. Die grondslag is de praktische erkenning van de waarheid van het ene Lichaam van Christus.

Hoe groot het verval ook is, en ongeacht hoeveel confessionele lichamen er om ons heen zijn, het is nog steeds waar dat er ‘één Lichaam’ is (Ef. 4:4). God ziet Zijn verstrooide kinderen als één Lichaam. Daarom blijft de waarheid van het ene Lichaam van Christus op aarde de enige Bijbelse grondslag van het samenkomen.

Dus hoewel zeker geen enkele groep gelovigen vandaag er aanspraak op kan maken ‘de gemeente van God’ in die bepaalde plaats te zijn, kunnen zij die de waarheid van het ene Lichaam van Christus erkennen en ernaar handelen, toch echt zeggen dat zij samenkomen op de grondslag van de Gemeente van God in hun plaats. De grondslag waarop zij samenkomen, is eenvoudigweg dat ze leden zijn van het Lichaam van Christus in zijn geheel. Het is dus niet dat ze zich houden aan bepaalde leerstellingen of vormen van kerkbestuur of behoren tot een bepaalde confessionele partij of sekte. Het erkennen van alle ware leden van het Lichaam van Christus en hen als zodanig aanvaarden, is de enige Bijbelse grondslag van samenkomen als de Gemeente van de levende God. Dit is het eerste wezenlijke principe van de Gemeente in haar plaatselijke en zichtbare aspect”.[1]

Nogmaals: als wij spreken over ‘de plaatselijke gemeente’, moeten we altijd scherp voor ogen houden dat God daarmee alle gelovigen in die plaats bedoelt; een plaatselijke samenkomst kan slechts worden aangeduid als ‘gemeente’ in die zin dat zij de hele Gemeente van God vertegenwoordigt en tot uiting brengt, namelijk door het Bijbelse onderwijs in praktijk te brengen dat geldt voor de hele Gemeente van God op aarde (1 Kor 11:18).

Daarentegen geldt: elk samenkomen van gelovigen waarbij niet (of: niet alleen) Gods beginselen, maar (ook) menselijke gedachten de basis en principes van samenkomen vormen, is géén samenkomen in het karakter van de gemeente (1 Kor 11:18), maar een door mensen bewerkt samenzijn[2] – hoe veel gelovigen er ook samenkomen en hoeveel gaven er ook worden uitgeoefend, hoe groot de getalsmatige groei ook is en hoe voorbeeldig de ijver in het Evangelie ook mag zijn.

Plaatselijke vertegenwoordiging van de hele Gemeente

Bij de plaatselijke gemeente als vertegenwoordiging van de hele Gemeente is al vaak een multinational als voorbeeld aangehaald: zo’n onderneming wordt aangestuurd vanuit één bepaalde plaats op aarde, maar heeft vele vestigingen wereldwijd. Al die vestigingen hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar ze zijn verplicht zich te houden aan de instructies van hogerhand; en in alle vestigingen zul je beslist ander personeel aantreffen, verschillende gebouwen, uiteenlopende culturele realiteiten – maar één en dezelfde set aan richtlijnen, uitgangspunten en doelstellingen. Iedereen kan herkennen dat die ene specifieke vestiging de kenmerken van de wereldwijde multinational draagt.

Zo wordt de ene Gemeente van God op aarde van Hogerhand bestuurd. De ‘centrale’ van de Gemeente in de hele wereld bevindt zich echter niet op aarde. Geen enkele plaatselijke samenkomst vormt die centrale, en ook diverse vergaderingen samen in een bepaald gebied of land niet; die ‘aansturende Centrale’ bevindt zich in de hemel.

Plaatselijke uitdrukkingen of vertegenwoordigingen van die Gemeente dragen het karakter van die hele, ene Gemeente. De gelovigen zien er niet allemaal hetzelfde uit, ze hebben heel verschillende culturele en taalkundige achtergronden en hun plek of ruimte van samenkomen kan heel verschillend zijn, maar ze hebben éénzelfde Gezag boven zich. En die ene Gezaghebber, het Hoofd, heeft in Gods Woord de principes en doelstellingen bepaald waarnaar alle plaatselijke vertegenwoordigingen wereldwijd moeten handelen.

“Elke plaatselijke gemeente of samenkomst van gelovigen is maar een deel van het hele Lichaam van Christus[3]. Elke plaatselijke vergadering hoort een nauwkeurige representatie te zijn van de grote Gemeente. Ze moet een uitdrukking zijn van de Gemeente als geheel, net zoals een kleine dauwdruppel, in miniatuur, dezelfde lucht weerspiegelt als de reusachtige oceaan.

De kenmerken van de hele Gemeente moeten zichtbaar worden in elk plaatselijk deel. Er mag in de plaatselijke vergadering niets gevonden worden wat niet in overeenstemming is met de waarheden die gelden voor de hele Gemeente. Elke [plaatselijke] gemeente is immers een deel van de hele Gemeente, representeert die Gemeente en handelt namens haar in de betreffende plaats.

De enige basis waarop gelovigen ooit ergens conform de Bijbel kunnen samenkomen, is dus als leden van het Lichaam van Christus en als een plaatselijke representatie van de hele Gemeente”[4].

Het gezag van de gemeente – gedelegeerd, beperkt en niet soeverein

Het gezag van de gemeente is verheven, want ze heeft het ontvangen van de Heer. Maar het is dringend nodig te beseffen: de gemeente heeft geen enkel gezag in en vanuit zichzelf, de Heere heeft het alleen maar aan de gemeente ‘gedelegeerd’ voor een door Hem bepaald doel en domein. Het is dus beperkt en de Gemeente kan niet doen alsof ze het hoogste Gezag is en maar besluiten wat ze wil. Dat absolute gezag is en heeft alleen de Heere.

Elke samenkomst van gelovigen die is vergaderd tot de Naam van de Heer Jezus, heeft dus gezag. Dat is echter wél een plaatselijk gezag en een beperkt gezag, d.w.z. in verbinding met de gelovigen die daar (lange tijd) plaatselijk vergaderd zijn. De samenkomst te Madrid heeft geen gezag, geen verantwoording en geen mogelijkheid tot uitsluiting van gelovigen in Oslo (vgl. 1 Kor 5:12-13). De gelovigen die samenkomen in Oslo kunnen niet iemand herstellen die in Damascus is uitgesloten en daar zijn thuisgemeente heeft, enz.

Daarbij doelen we natuurlijk niet op situaties waarbij iemand definitief verhuist en derhalve voortaan onder de tucht van de samenkomst in zijn nieuwe woonplaats valt.

Het Schriftuurlijke uitgangspunt is ontegenzeggelijk helder:

toelating, uitsluiting en herstel vinden uitsluitend plaats

in en door de plaatselijke gemeente

waar de betreffende persoon gewoonlijk vergadert,

omdat daar zijn vaste woonplaats is.

“Plaatselijke  gemeenten  hebben  door  het  feit  dat  de  Heer  in  hun  midden vertoeft,  wel  de  autoriteit  tot  binden  en  ontbinden  (Mattheüs 18:18-20)  van  enkelingen  die  zich  binnen  hun  plaatselijke  bereik  bevinden,  en  het  is  heel duidelijk  dat de  Heer in Mattheüs 18 spreekt over  de  gemeente  in  een  bepaalde plaats”.[5]

Geen wereldwijd, maar plaatselijk gezag – maar heel beslist met wereldwijde consequenties

“Als er in een plaatselijke gemeente kwaad aan het licht komt, kunnen en mogen we niet zwijgen, we moeten handelen. Dit handelen begint altijd met gezamenlijk treuren. De overtreder in Korinthe was iemand ‘uit hun midden’ – uit hún midden! Als leden van het Lichaam van Christus zijn we zo nauw met elkaar verbonden, dat we er niet achteloos aan voorbij kunnen gaan als één van ons in zonde valt en erin leeft. Het principe van God is duidelijk te herkennen: tucht betekent niet alleen maar het kwaad verwijderen, maar omvat ook het verdriet van de hele gemeente”.[6] Dat wil allereerst zeggen: rouw en verbrokenheid van de betreffende plaatselijke gemeente, omdat het kwaad zich immers allereerst in hun midden bevindt.

Laten we hypothetisch het geval nemen van een samenkomst in Maastricht. Die vergadering heeft gezag om een gelovige toe te laten tot de Tafel van de Heer, om een boze uit te sluiten[7] en om de betreffende na vastgesteld berouw en inkeer weer toe te laten.

Ze heeft geen recht om dit te doen op een manier die haar goed lijkt, maar moet al in de procedures en het noodzakelijke onderzoek alle Schriftuurlijke beginselen in acht nemen. Ze mag bijv. geen ongelovige toelaten aan de Tafel van de Heere, of eenvoudigweg iemand uitsluiten omdat het niet zo klikt tussen die persoon en hen; er zijn bewijzen nodig, bewezen feiten die een kwaad aantonen en vaak zelfs duiden op volharding in de zonde, zoals we nog zullen zien.

Maar welke gelovigen kan zij toelaten, zodat zij voortaan in praktische gemeenschap zijn aan de Tafel van de Heer? Plaatselijke gelovigen, dus zij die in Maastricht e.o. wonen en daar vergaderen[8].

Welke bozen kan zij uitsluiten?

Of welke uitgeslotene na berouw en belijdenis weer herstellen? Met andere woorden: op welke personen kan zij de zonde binden (Mt 18:18) en bij welke kan zij die losmaken of ontbinden, d.w.z. verklaren dat de boosheid en de persoon niet meer één zijn (Mt 18:18; vgl. 2 Kor 2:6-8)?

Het antwoord op al deze drie vragen is duidelijk: uitsluitend iemand die daar ter plaatse in Maastricht woont en vergadert (of vergaderde).

“Zoals broeder F.B. Hole terecht heeft geschreven, vinden we in deze beide Brieven [1 en 2 Korinthe] de plaatselijke gemeente, het eerste terrein van elke praktische gemeenschap, met haar verantwoordelijkheden wat betreft orde en tucht”[9].

Praktische voorbeelden

Een praktijk waarbij een plaatselijke gemeente in Maastricht – in het volle besef dat er in bijv. Ottawa een samenkomst vergaderd in de Naam van de Heer is – buiten die gemeente in Ottawa om een gelovige uit Ottawa zou toelaten, zou niets dan onafhankelijkheid en hoogmoed zijn. Immers, zo’n gemeente in Maastricht plaatst zich door zo’n handelwijze overduidelijk boven de gemeente te Ottawa, alsof zij een hogere rangorde, een wereldwijd gezagsdomein en een hogere autoriteit heeft dan die andere gemeente, en alsof zij niet nauw met Ottawa verbonden is.

En ook de gedachte dat een plaatselijke gemeente in Maastricht – in het volle besef dat er in Ottawa een samenkomen als gemeente is – buiten die gemeente in Ottawa om een gelovige zou kunnen uitsluiten die Ottawa als thuisvergadering heeft, zou niets dan onafhankelijkheid en geestelijke arrogantie zijn[10]; de gemeente te Maastricht zou zich immers door zo’n manier van doen plaatsen boven de gemeente te Ottawa, alsof zij een hogere rangorde zou hebben dan die andere gemeente en alsof zij een gezag van de Heer zou hebben gekregen dat uitgaat boven dat van de verantwoordelijke plaatselijke gemeente.

Zulke praktijken zouden nadrukkelijk in strijd zijn met de hele leer van de Schrift over de Gemeente en het samenkomen ervan.

De basis van het gezag van de gemeente die is vergaderd tot de Naam van de Heere

Het gezag van de plaatselijke gemeente vergaderd tot de Naam van de Heer Jezus “baseert zich op de Heer, Die in haar midden is. In deze autoriteit kan en moet zij voor de Heer Jezus handelen en ‘binden’ en ‘ontbinden’, moet ‘de boze’ wegdoen (1 Kor 5) en moet tot de gemeenschap aan de Tafel van de Heer ‘toelaten’ en ‘vergeven’ (2 Kor 2:10), afhankelijk van de omstandigheden.

En omdat zij in de autoriteit van de Heer handelt en de Gemeente van God in die plaats voorstelt, worden haar besluiten in de hemel erkend”.[11]

Er is dus een gezag dat uitsluitend de betreffende, verantwoordelijke plaatselijke gemeente heeft die in die specifieke plaats is vergaderd tot de kostbare Naam van de Heer Jezus. Het gezag van die ene, specifieke plaatselijke gemeente te X sluit de mogelijkheden van andere plaatselijke gemeenten uit om toelating, tucht en herstel te beoefenen ten aanzien van personen die in X wonen en vergaderen

De enige ‘uitzondering’ vindt plaats als een gelovige vanuit plaats X verhuist naar een andere woonplaats en daar voortaan de samenkomsten bezoekt.

“Wat is de werkelijke bevoegdheid, de werkelijke bron van gezag, bij tucht? De aanwezigheid van de Heer Jezus. De tucht is niet eenvoudigweg de handeling van een vrijwilligersgemeenschap die een van haar leden uit haar midden uitsluit, maar het is de handeling van een gemeente in overeenstemming met God – een gemeente die samengekomen is in de Naam van de Heer Jezus. Ze handelt in Zijn Naam en op Zijn gezag om de heiligheid van die Naam te waarborgen. Het belang [of: gewicht] van een besluit van de gemeente hangt niet af van de individuele stem of het oordeel van haar leden, maar van de aanwezigheid van de Heer in het midden van hen die vergaderd zijn” (J.N. Darby).[12]

De consequentie van het Bijbelse onderwijs

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de procedure die past bij de orde in Gods Huis, de volgende is: als de vergadering in Maastricht voor een bepaalde tijd een gelovige uit Ottawa op bezoek krijgt die de samenkomsten in Ottawa nog niet bezocht of daar in elk geval niet in gemeenschap was, en deze gelovige wil in Maastricht graag gaan deelnemen aan de broodbreking, dan zal de samenkomst te Maastricht eerst contact opnemen met de gemeente in Ottawa.

En als de vergadering te Maastricht meent dat iemand die tijdelijk (i.v.m. vakantie, familiebezoek o.i.d.) door Ottawa naar Maastricht was aanbevolen, inmiddels in kwaad leeft of een boze leer verkondigt, zal zij naar de leer van de Schrift de gemeente te Ottawa daarvan met onderbouwde feiten op de hoogte stellen, zodat die thuisvergadering te Ottawa – de enige die de betreffende kan uitsluiten[13] – de noodzakelijke tucht volgens 1 Korinthe 5 zal kunnen uitoefenen.

Als echter die persoon voor lange tijd of vanwege verhuizing naar Maastricht is aanbevolen, worden toelating, tucht en herstel een verantwoording voor Maastricht; dan kan de samenkomst in die stad de ogen niet sluiten voor haar verantwoording, ook al zal ze ongetwijfeld de gemeente in Ottawa inlichten vanuit het beginsel van eenheid en verbondenheid.

Voor een geval van herstel na uitsluiting (2 Kor 2 en 7) geldt uiteraard precies hetzelfde[14].

Het gevaar van onafhankelijkheid en van hoogmoed

Zoals we al hebben gezien: elke praktijk die het gezag verwerpt dat de Heere heeft gegeven aan de betreffende plaatselijke vergadering (dus elke praktijk waar een vergadering een besluit neemt over een gelovige die elders woont en vergadert, en dat zelfs zonder instemming van zijn plaatselijke vergadering) – zo’n praktijk zou niets anders dan onafhankelijkheid, hoogmoed en heerszucht over de gemeenten elders; het zou een loochening zijn van de waarheid omtrent de Gemeente van God.

“Zou het voor te stellen zijn dat een filiaal van een groot bedrijf een werknemer zou mogen ontslaan in een ander filiaal? We weten het antwoord. Zou het anders liggen bij de Gemeente?

Niet alleen krijgt de plaatselijke vergadering in Mattheüs 18 aanwijzingen om met de betreffende persoon te handelen (n.a.v. “Zeg het aan de gemeente”), maar ook het menselijk verstand zegt ons dat normaliter alleen de plaatselijke gelovigen een persoon zo goed kennen dat een zo vér gaand besluit kan worden genomen. Vandaar de algemene regel dat de tucht over plaatselijke gelovigen is toevertrouwd aan hun betreffende plaatselijke vergadering als de uitdrukking van de hele Gemeente.”[15]

De plaats waar de gelovige woont en waar hij vergadert

Broeder Christian Briem schrijft nog het volgende naar aanleiding van Mattheüs 18:15-20:

“Ik heb er tot nu toe niet op gewezen dat de Heer Jezus nu op een heel opmerkelijke manier de gemeente voorstelt als de hoogste instantie, waarvoor dit geval gebracht moet worden: “Zeg het dan aan de gemeente” [Mt 18:17]… Wat bedoelt Hij hier met ‘de gemeente’? Dat is van groot belang voor het begrip van dat wat we hierna vinden.  

In Mattheüs 16 had Hij voor het eerst gesproken over Zijn Gemeente en gezegd dat Hij haar zou bouwen. Daarmee bedoelde Hij duidelijk de hele Gemeente, dat wil zeggen (als ik het zo mag uitdrukken): alle verlosten van de genadetijd bij elkaar…

Maar in ons vers [vs 17] bedoelt Hij met ‘de gemeente’ niet precies hetzelfde, maar Hij spreekt nu blijkbaar over de gemeente van God in die plaats waar de beide broeders thuishoorden. Dáármee houdt de Heer Zich bezig in dit vers en in de volgende verzen: met de gemeente van God in een bepaalde plaats; en we doen er goed aan dat in gedachten te houden bij de overdenking van de volgende verzen. Het is hetzelfde aspect dat we later vinden voorgesteld in de Brieven van Paulus… De zaak lag in handen [van hun eigen plaatselijke vergadering] voor de uiteindelijke beslissing…

De macht tot binden en ontbinden, de praktische uitoefening van de tucht, is naar het Woord van God niet overgedragen aan een geestelijkheid, maar verbonden met het plaatselijke samenkomen van degenen die tot Zijn Naam vergaderd zijn”.[16]

We hebben er al op gewezen dat het verband tussen de ene Gemeente van God en plaatselijke samenkomsten vaak is geïllustreerd aan de hand van een multinational met plaatselijke vertegenwoordigingen op vele plaatsen. We begrijpen heel goed dat het filiaal van Unilever in Venlo geen personeelslid kan aanstellen voor het filiaal in Vancouver; dat het filiaal in Madrid geen personeelslid in Tokyo kan ontslaan; dat het filiaal in Stockholm geen reprimande kan geven aan een personeelschef in Buenos Aires, enz.

Dat is uiteraard niet identiek aan de Gemeente, aangezien die geen chef op aarde heeft en geen aardse ‘centrale’; zij heeft haar Hoofd in de hemel, die het absolute, hoogste Gezag is. Daarom neemt iedere plaatselijke gemeente die is vergaderd in Zijn Naam, de besluiten in Zijn Naam als het gaat om de gelovigen bij haar ter plaatse – in het besef dat die beslissingen een wereldwijde impact hebben, d.w.z. voor de hele Gemeente.

Elke plaatselijke gemeente zal dus ook begrijpen dat zij nooit een beslissing kan nemen die ingaat tegen Gods Woord en tegen de bewezen feiten – of het nu gaat om toelating, om uitsluiting of om herstel van iemand die in die specifieke plaats (of de nabijheid ervan) woont en vergadert waar de direct betrokken vergadering samenkomt. En die ene vergadering is de enige die bevoegd is om deze besluiten te nemen.

“Wanneer één bepaalde plaatselijke vergadering probeert de zaken van een andere plaatselijke vergadering op zich te nemen, is het resultaat verwarring, want God erkent zo’n inmenging niet… De zaken worden erger gemaakt, want het vitale principe wordt genegeerd – namelijk dat die vergadering zelf voor Gods aangezicht moet handelen. Het is zeker juist om een aarzelende vergadering op te roepen om te handelen en haar zo aan te sporen om in Gods tegenwoordigheid binnen te gaan, maar als een andere vergadering of een individu haar de wet voorschrijft, negeert dat eenvoudigweg de staat waarin die vergadering zich voor God zou moeten bevinden; het is een handelen waarbij de kwestie uit Gods handen wordt genomen”.[17]

En wat te doen als een vergadering tekortschiet of fout zit in een besluit?

We hebben net gezien dat de plaatselijke gemeente ook zal begrijpen dat ze nooit een beslissing mag nemen die tegen het Woord van God en de vaststaande feiten ingaat – of het nu gaat om de toelating, de uitsluiting of het herstel van een persoon die in die specifieke plaats woont.

Als een vergadering handelt in strijd met onze gevoelens, emoties, vriendschapsbanden of sympathieën, moeten we ons vlees in de dood leren houden en stil, biddend, wachten hoe de Heer de dingen ook voor ons duidelijk maakt, terwijl we ons houden aan de besluiten die zijn genomen in de Naam van de Heer, en ook aan mededelingen die zijn genomen ten aanzien van het aangaan of verbreken van de gemeenschap met een groep gelovigen.

Maar wat als Godvrezende gelovigen uit andere plaatsen zien dat de principes van het Woord genegeerd zijn door deze vergadering? Dat de feiten zijn verwaarloosd, zelfs tot op het ernstige niveau van het baseren van beslissingen op sympathieën, antipathieën, vriendschappen, verwantschap of andere banden, enz.?

Dan zullen broeders die het vertrouwen van de vergaderingen hebben, zich bezighouden met deze zaak; ze zullen proberen Bijbels onderwijs te geven en de nodige herderlijke zorg te bieden, om de vergadering die een verkeerde beslissing heeft genomen, terug te brengen – dat wil zeggen: terug te brengen naar de Schrift en naar de bewezen feiten.

Als die vergadering openstaat voor hun dienst, zal ze voor Gods aangezicht begrijpen waarin ze precies gefaald heeft; ze zal begrijpen dat ze haar daden moet veroordelen en belijden voor God en voor de betrokken mensen, en ook voor de vergaderingen (tenminste voor zover die ervan op de hoogte zijn).

Maar als die vergadering dit niet wil begrijpen, als ze het onderwijs en de herderlijke en priesterlijke zorg afwijst, en als ze in plaats daarvan op een koppige manier doorgaat te doen wat ze zelf wil, dan zou ze daardoor bewijzen dat ze als vergadering de grondslag van het Woord van God heeft verlaten; ze zou zo een sekte worden onder de vele sekten die er zijn, een groepering van mensen die geloven in Christus, maar die niet langer vergaderd zijn tot de kostbare Naam van de Heer Jezus. Door haar eigen daden, beslissingen en halsstarrigheid heeft zo’n groep gelovigen dan de Tafel van de Heer verlaten, en daarmee ook de gemeenschap met de vergaderingen die in de Naam van de Heer bijeen zijn.

We willen graag een gedeelte doorgeven uit het al eerder geciteerde boek van broeder Campbell; het gaat over het feit dat het gezag van de vergadering niet absoluut is:

“De gemeente is echter niet onfeilbaar en kan zich daarom vergissen in haar oordelen en besluiten. Als ze haar oog afwendt van de Heer, kan het zijn dat ze handelt in het vlees in plaats van in de Geest en dat daardoor niet de gezindheid van de Heer in haar midden heerst. Ze moet dus altijd onderworpen zijn aan de toets van Gods gezag, dat in de Bijbel is uitgedrukt.

De Heer heeft de Gemeente niet het onvoorwaardelijke en absolute gezag gegeven om onafhankelijk van Hem te handelen of Zijn wil aan de kant te schuiven zoals die duidelijk in het Woord wordt weergegeven, of eraan voorbij te gaan. De belofte is daarom voorwaardelijk. Wanneer het van Hem verwacht wordt en er onderwerping in de Geest is aan het geschreven Woord dat Zijn licht laat schijnen over feiten en personen, zal Hij Die daar in het midden is, Zijn genadige kracht verlenen, zachtmoedigen leiden in het recht en hun Zijn weg leren (Ps. 25:9)”.[18]

Volgende pagina’s: uit boeken van de broeders Bremicker, Campbell en Kelly

Uit ‘Tucht in Gods Huis’, E.-A. Bremicker

“De plaatselijke gemeente

De vorm van tucht waar het hier om gaat – het uitsluiten – is dus een zaak voor de gemeente. Zij is de enige instantie met recht van spreken als het erom gaat een boze uit te sluiten. Het is belangrijk deze gedachte vast te houden. Niemand anders is bevoegd een uitsluiting uit te voeren.[19] Geen enkele broeder, hoe begaafd of hoog aangeschreven ook, mag zich aanmatigen over deze uiterste vorm van tucht te beslissen. Ook geen groep van enkele broeders of een broedervergadering mag dat doen. Het is uitsluitend een zaak voor de hele [betreffende plaatselijke] gemeente.

Individuele broeders en zusters, zelfs uit naburige vergaderingen, kunnen wel raad geven, maar niets beslissen. Broeders die in de gemeente verantwoordelijkheid dragen, zijn in de regel de eersten die zich met een zaak bezighouden. Daarna leggen ze de kwestie voor aan de gemeente, maar we houden in het oog: afzonderlijke broeders beslissen niet. Alleen de plaatselijke gemeente draagt deze verantwoordelijkheid en zij neemt in een samenkomst in de Naam van de Heer Jezus de beslissing.

Het tweede deel van [1 Korinthe 5] vers 4 bevat een andere belangrijke gedachte. Niet alleen is het een zaak van de plaatselijke gemeente om de boze uit te sluiten, maar ook handelt ze, op een moment dat de gemeente samengekomen is, in de Naam van de Heer Jezus. De broeders en zusters van de gemeente praten niet nonchalant of zomaar ergens ‘tussen neus en lippen door’ over een geval van tucht (of over een toelating). Ze komen bewust samen in de Naam van de Heer Jezus om over deze kwestie van tucht te beslissen.

Het eerder behandelde vers 20 uit Mattheüs 18, waar staat dat de Heer in het midden is als twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn, heeft als aanleiding dat de Heer in dat gedeelte spreekt over binden en ontbinden. Tucht in de zin van 1 Korinthe 5 is dus een zaak van de plaatselijke gemeente.

We vatten dit belangrijke punt samen: alleen de plaatselijke gemeente is bevoegd over het vraagstuk van een uitsluiting te beslissen. Zij doet dit als ze in de Naam van de Heer Jezus bijeengekomen is…

Tucht is een plaatselijke aangelegenheid. De broeders en zusters handelen met het oog op de eigen gemeente. Maar de plaatselijke gemeente is wel deel van het Lichaam van Christus (1 Kor. 12:27) en handelt plaatsvervangend voor de wereldwijde Gemeente, dus ook voor alle andere plaatselijke gemeenten. We zijn nauw verbonden met de broeders en zusters van andere gemeenten.

Als zich dus geestelijke stemmen van buiten de eigen gemeente melden, moeten die gehoord worden, en als er vragen komen uit andere gemeenten, moeten die beantwoord worden. Tucht wordt plaatselijk uitgeoefend, maar heeft uitwerking tot buiten de eigen gemeente. Als een gemeente tucht uitoefent, doet ze dit altijd ook met het oog op het hele Lichaam, de Gemeente. Dat betekent dat alle andere plaatselijke gemeenten ook aan deze beslissing gebonden zijn”.

De gemeente is niet onfeilbaar

We willen graag een langer gedeelte citeren uit het al aangehaalde boek van br. Campbell. Op zijn beurt haalt hij br. William Kelly aan als het gaat om het feit dat het gezag van de gemeente niet absoluut is. We herhalen hierbij enkele zinnen die we hierboven al hadden geciteerd, en zetten de aanhaling daarna voort:

“De gemeente is echter niet onfeilbaar en kan zich daarom vergissen in haar oordelen en besluiten. Als ze haar oog afwendt van de Heer, kan het zijn dat ze handelt in het vlees in plaats van in de Geest en dat daardoor niet de gezindheid van de Heer in haar midden heerst. Ze moet dus altijd onderworpen zijn aan de toets van Gods gezag, dat in de Bijbel is uitgedrukt.

De Heer heeft de Gemeente niet het onvoorwaardelijke en absolute gezag gegeven om onafhankelijk van Hem te handelen of Zijn wil aan de kant te schuiven zoals die duidelijk in het Woord wordt weergegeven, of eraan voorbij te gaan. De belofte is daarom voorwaardelijk. Wanneer het van Hem verwacht wordt en er onderwerping in de Geest is aan het geschreven Woord dat Zijn licht laat schijnen over feiten en personen, zal Hij Die daar in het midden is, Zijn genadige kracht verlenen, zachtmoedigen leiden in het recht en hun Zijn weg leren (Ps. 25:9).

De woorden van W. Kelly over dit onderwerp zijn bijzonder toepasselijk: ‘Het was de pretentie van de anti-kerk [de schrijver doelt op de R.K. Kerk] om zowel onherroepelijk gezag te claimen als immuniteit voor dwaling. Waar onder de gelovigen verschil van mening bestaat, is het dwaasheid om te claimen dat er een mens zou bestaan die altijd handelt in de kracht van de Geest – eenvoudigweg omdat de ‘kerk’ zo’n soort leer heeft vastgesteld. En de apostel verwerpt wat de paus van Rome zich aanmatigt, dat clave errante[20] de beslissing bindt. Vroeg of laat zal vernietiging, en niet opbouw, het onvermijdelijke effect van dit soort houdingen zijn. Het is niet Christus, maar menselijke veronderstelling en pure aanmatiging.

Of met zo’n gezag nu toekent aan een persoon of een gemeente, of volgens een opmerkelijke theorie aan de leider samen met ‘de kerk’, zo’n soort aanspraak is hoe dan ook fictief en vernietigend voor de heerlijkheid van de Heer. De belofte [van Mattheüs 18:18-19] is strikt voorwaardelijk, niet absoluut.  En er is sprake van falen wanneer de voorwaarde geschonden werd, en in Zijn trouw gaf de Heer er dan Zijn goedkeuring niet aan.

Wil iets onvoorwaardelijk waar zijn, dan moet er ook onfeilbaarheid zijn; en dat heeft zelfs een apostel niet, maar alleen God. De zachtmoedigen zal Hij leiden in het recht en Hij leert hun Zijn weg. Dat doet Hij nu in de Gemeente door Zijn gegarandeerde aanwezigheid en leiding. Ook al lijkt niets moeilijker voorstelbaar omdat er zoveel uiteenlopende meningen zijn en men dus als vanzelfsprekend verschillend zou handelen.

Maar Hij is daar in het midden om Zijn genadige kracht te verlenen wanneer men het echt alleen van Hem verwacht, onderworpen in de Geest aan het geschreven Woord. Dat Woord laat Zijn licht schijnen over feiten en personen; en het bewerkt dat allen zonder dwang of bedrog als één man handelen in ontzag voor God, of dat de eigen wil van hen die weigeren ermee in te stemmen, aan het licht komt – of dat er nu weinigen of velen zijn.

Maar het als vanzelfsprekend aannemen dat een bepaalde uitspraak van een gemeente onherroepelijk is omdat die de mening is van een meerderheid of zelfs van een hele gemeente, terwijl de feiten de onwaarheid of onrechtvaardigheid ervan aantonen, is niet alleen maar dweepziek en ongerijmd, maar is een boosaardig vechten tegen God.

Zo’n soort situatie is diep verootmoedigend en stemt vooral tot nederigheid voor een gemeente die tot het oordeel komt dat ze overhaast gehandeld heeft vanuit de ongegronde gedachten dat het de wil van de Heer was. Ze ontdekt nu dat haar handelen voortkwam uit de misleidende invloed van vooringenomen leiders, of uit de zwakheid van de massa die zich over het algemeen liever ten koste van alles met de stroom mee laat drijven, of door beide oorzaken of misschien nog andere redenen… In zo’n situatie is de enige handelwijze waar de Heer Zijn welbehagen in heeft, dat wanneer de dwaling wordt ingezien, ze beleden wordt en er net zo openlijk afstand van wordt genomen als dat  ze begaan is, zoals men dat verschuldigd is aan Hem en aan de Gemeente, en ook aan individuele personen als die er meer direct bij betrokken zijn.

De schijn ophouden uit achting voor mensen, hoe gerespecteerd ook, als ze fout zitten en misleiden, hoogdravende termen gebruiken of het probleem van waarheid en recht ontwijken, met de bedoeling een duidelijke dwaling van het recht te verhullen… dat alles is tot oneer van Christus en ook van Zijn dienstknechten. Dit was verre van de apostel, die, net zoals hij aan het begin van deze Brief (2 Korinthe) aangaf niet te willen heersen over het geloof van de heiligen, aan het eind ervan zijn oprechte verlangen aantoont om, zelfs wanneer hij ernstig geminacht werd, niet streng te hoeven handelen tegenover hen die daartoe ernstig aanleiding hadden gegeven, en het gezag te gebruiken dat de Heer hem had gegeven om op te bouwen en niet om af te breken (2 Kor. 13:10)’. (vrij naar ‘Notes on 2 Corinthians’, p. 245-247).

We zullen hier niet verder ingaan op tucht en het binden en ontbinden door de Gemeente, omdat we dit zullen bespreken bij het onderwerp Tucht in de Gemeente” (tot zover het citaat van br. Campbell).


[1] Uit R.K. Campbell : De Gemeente van de levende God

[2] Zie J.N. Darby: Wat is een sekte?

[3] Het zou nauwkeuriger zijn om te zeggen:

  1. De gelovigen in elke plaats horen bij de ene, wereldwijde Gemeente ; zij maken daar persoonlijk deel van uit;
  2. Iedere plaatselijke gemeente is volgens Gods plan een plaatselijke vertegenwoordiging van de ene, wereldwijde Gemeente;
  3. Hoewel waarschijnlijk niet alle gelovigen in een bepaalde plaats dit willen verwerkelijken, blijft het waar dat de plaatselijke samenkomst van de twee of drie die zijn vergaderd in de Naam van de Heere tot uitdrukking moet brengen wat geldt voor de hele plaatselijke gemeente.

[4] Uit R.K. Campbell: De Gemeente van de levende God.

Diverse cursieve en/of vette woorden in citaten zijn ter verduidelijking aangebracht door de redactie.

[5] Uit Christian Briem: Een ernstig woord in een ernstige tijd

[6] Uit E.-A. Bremicker: Tucht in Gods Huis

[7] Vanwege aangetoond moreel kwaad, dat een zuurdeeg is (1 Kor 5), of vanwege valse leer, die ook werkt als een zuurdeeg (Gal 5:9, 2 Jh :7-11), of vanwege gemeenschap met iemand die moreel of leerstellig in zonde leeft.

[8] Gelovigen die op reis zijn en van elders komen met een aanbevelingsbrief, worden immers niet opnieuw toegelaten, als zij één of meer zondagen ergens anders de samenkomsten bezoeken, maar nemen al wereldwijd deel aan de ene Tafel van de Heer.

[9]  Uit R.K. Campbell: De Gemeente van de levende God

[10] Ook hier gaat het om iemand die tijdelijk in Maastricht is (voor een bezoek, korte reis o.i.d.). Als hij echter vanwege emigratie vanuit Ottawa is aanbevolen naar Maastricht, valt die persoon uiteraard voortaan onder de tucht van de gemeente te Maastricht – en de plaatselijke samenkomst daar zal dan handelen in het bewustzijn een uitdrukking van de ene Gemeente te zijn.

Mocht deze gelovige maar een korte periode in Maastricht doorbrengen en in die tijd in zonde vallen, dan kan Maastricht daar niet de ogen voor sluiten, maar zal zeker in contact treden met de samenkomst in Ottawa.

[11] Uit: Da bin Ich in ihrer Mitte, Chr. Briem

[12] Geciteerd door R.K. Campbell in : De Gemeente van de levende God

[13] Ottawa zal dit moeten beoordelen; en als de feiten helder zijn, zal zij handelen met het oog op de hele Gemeente. Maar als Ottawa in het licht van Gods Woord oordeelt dat er geen feiten zijn die haar als enige verantwoordelijke gemeente noodzaken tot een uitsluiting of tot herstel, dan zal zij zo’n handeling niet voor Gods aangezicht kunnen nemen; ze kan dan niet handelen, ja niet kúnnen handelen, ‘in de Naam van de Heer’. Geen enkele gemeente staat immers boven haar om tegen de Bijbelse principes in en/of bij gebrek aan onderbouwde feiten een uitsluiting of herstel te kunnen afdwingen.

Het is uiteraard nog veel krasser in tegenspraak met Gods Woord, indien een gemeente ‘handelt’ in uitsluiting of herstel in een plaats waar de betreffende gelovige nooit heeft gewoond noch ooit onder de tucht van die plaats viel.

[14] Soms kan er sprake zijn van een toelating, uitsluiting of herstel door een kerk of groep gelovigen die niet (of: niet meer) vergaderd is tot de Naam van de Heer Jezus. Wanneer zo iemand dan in het midden komt van gelovigen die wél tot die Naam vergaderd zijn, en daar zijn plaats aanvraagt, zal die vergadering de feiten onderzoeken in het licht van Gods Woord, en dienovereenkomstig een conclusie trekken.

Besluiten van groepen die niet de Schriftuurlijke grondslag van samenkomen innemen, kunnen evt. gegrond zijn op feiten en moeten daarom nauwkeurig worden overwogen,  maar hebben geen gewicht alsof ze een besluit van de gemeente zouden zijn; ze zijn immers niet ‘in de Naam van de Heer’ genomen door de gemeente die vergaderd is tot de Naam van de Heer.

[15] Citaat van br. A. Remmers

[16] Vertaald uit: Da bin Ich in ihrer Mitte

[17] Uit: H.F. Witherby, Fellowship in discipline, Bible Truth Publishers

[18] A la fin de ce document, le lecteur trouvera plus d’explications par les frères Kelly et Campbell à ce sujet

[19] Redactie: We voegen daar nog aan toe dat de plaatselijke gemeente geen keuzevrijheid heeft om wel of niet uit te sluiten, als uit de feiten helder blijkt dat het gaat om moreel of leerstellig kwaad. In zulke gevallen is de plaatselijke gemeente gebonden aan Gods Woord.

Vandaag de dag wordt het wel eens zo voorgesteld dat de plaatselijke gemeente het recht of de mogelijkheid heeft tucht uit te oefenen. De Schrift stelt het echter primair voor als een plicht, vanwege het handhaven van de eer van de Heer, de reinheid van Zijn Tafel en het welzijn van de gemeente – en ook om berouw en inkeer van de boze te bewerken. Komt men ter plaatse deze plicht niet na, dan is het de vraag of het betreffende samenkomen wel een getuigenis en vertegenwoordiging van de Gemeente van God is.

[20] Latijnse uitdrukking, die betekent: zelfs als er sprake is van een [kerkelijke / pauselijke] dwaling, is het besluit bindend