Geven

Om niet toe te geven aan onze neiging om alleen maar te sparen, laat Gods Woord ons een middel hiertegen zien: we mogen een deel van de mate­riële goederen die God aan ons heeft toevertrouwd, doorgeven. De apostel Paulus geeft ons een belangrijke uitspraak door, het is een uitspraak van de Heer Jezus Zelf: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ (Hand. 20:35). Wie geeft, zal beleven dat dit principe in de praktijk altijd waar blijkt te zijn: het is veel mooier om anderen iets te geven dan om zelf iets te ontvangen. Aan het begin van de artikelen over ‘Geven’ her­in­nerden we ons al aan het feit dat God een ‘Gever’ is. In Zijn on­begrijpelijke liefde heeft Hij Zijn enige, geliefde Zoon voor ons in de dood overgegeven. Meer kon Hij ons niet geven. Welk antwoord geven we Hem daarop? Zijn we bereid om onze portemonnee te openen en Hem een materiële gave te geven of mensen in een noodsituatie te hel­pen?

´… en ons met veel aandrang baden om de genade en de gemeenschap van de dienst aan de heiligen’ (2 Kor. 8:4).

De genadegave – dit woord betekent hier hetzelfde als ‘geven’ – maakt van het geven geen vrijblijvende optie, want het is een voorrecht én een verantwoording tegelijkertijd. Het is de concrete uiting van onze liefde voor God. Bovendien drukken we door te geven voor arme en lijdende Christenen onze gemeenschap met hen uit. Hier wordt het­zelfde woord gebruikt dat ook voor onze gemeenschap met de Heer wordt gebruikt. Dit woord onderstreept het karakter van het geven.

Waarom geven we?

We noemen enkele redenen:

  1. Geven heeft een positieve invloed op de vorming van ons karakter en op onze levenshouding. Het is een middel tegen gierigheid, ego­ïsme en geldzucht (1 Tim. 6:10).
  2. Geven maakt ons tevreden en gelukkig. Dit is de reden dat de apos­tel de rijken ertoe oproept om vrijgevig te zijn, ‘opdat zij het wa­re leven grijpen’ (1 Tim. 6:18-19).
  3. Geven is een investering voor de toekomst. We verzamelen zo een schat in de hemel: ‘Verkoop wat u hebt en geef aalmoezen. Maak u beurzen die niet verouderen, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot [ze] bederft. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn’ (Luk. 12:33-34).

Voor wie of waarvoor geven we?

Gods Woord geeft ons ook wat dat betreft enkele aanwijzingen:

  • Voor familieleden en bekenden
    ‘Maar als iemand voor de zijnen en in het bijzonder voor zijn huisgenoten niet zorgt, heeft hij het geloof verloochend en is [hij]erger dan een ongelovige’ (1 Tim. 5:8; zie ook Mark. 7:10-13).

    Dit is onze eerste verantwoordelijkheid.
  • Voor de armen
    Als gelovigen mogen we niet achteloos aan de armen voorbijgaan. ‘Wie gunnend is, die wordt gezegend, want hij geeft van zijn brood aan de armen’. – ‘Wie aan de arme geeft, zal geen gebrek hebben, maar wie zijn ogen toesluit, zal veel vervloekt worden’ (Spr. 22:9; 28:27). Over de armen zegt de Heer dat we die altijd bij ons hebben (Joh. 12:8) – ook vandaag in onze directe omgeving en overal in deze wereld. Er wordt dan ook in Eféze 4:28 gezegd: ‘Laat hij die een dief was, niet meer stelen, maar veeleer arbeiden en met zijn eigen handen het goede werken, opdat hij kan meedelen aan hem die gebrek heeft’.
  • Voor het werk van de Heer en voor Zijn dienaren
    We denken hier aan principiële uitspraken zoals: ‘De arbeider is zijn loon waard’ (Luk. 10:7; vergelijk ook 1 Tim. 5:17-18).

    ‘Laat hij die in het Woord onderwezen wordt, hem die onderwijs geeft, van alle goederen meedelen’ (Gal. 6:6).

    ‘Weet u niet dat zij die het heilige bedienen, van de tempel eten; dat zij die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? Zo heeft de Heer ook verordend voor hen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven’ (1 Kor. 9:13-14).

Manieren waarop gegeven kan worden

Aan de ene kant laat Gods Woord ons zien dat geven direct kan gebeuren. Een gelovige ziet iemand in nood en helpt direct. We den­ken bijvoorbeeld aan wat er in 1 Johannes 3:17 staat: ‘Wie nu aard­se goederen heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden en zijn hart voor hem sluit, hoe blijft de liefde van God in hem?’ Ook de vrouw in Spreuken 31 is voor ons een voorbeeld. Over haar wordt in vers 20 gezegd: ‘Zij opent haar hand voor de ellendige, zij spreidt haar handen uit naar de arme’.

Aan de andere kant onderwijst het Nieuwe Testament ons op ver­schillende plaatsen uitvoerig over de collecte in de plaatselijke ge­meen­te. ‘Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is de vrucht van de lippen die Zijn Naam belijden. En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welbehagen’ (Hebr. 13:15-16).

Hier worden de geestelijke offers (lof en aanbidding) die wij God ge­meen­schappelijk brengen, verbonden met de materiële offers (wel­doen en onderling hulpbetoon). God verheugt Zich in beide soorten offers.

Belangrijk onderwijs over de collecte ontvangen we ook uit 1 Korinthe 16 in vers 1-3: ‘Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook u zoals ik verordend heb aan de gemeenten van Galatië. Laat een ieder van u op de eerste dag van de week thuis [iets] terzijde leggen en op­sparen naardat hij welvaart heeft; opdat de inzamelingen niet pas gebeuren als ik kom. En wanneer ik gekomen ben, zal ik hen die u beproefd acht, met brieven naar Jeruzalem zenden om uw liefdegaven naar Jeruzalem over te brengen’.

Collectes in de plaatselijke gemeente

We willen nu enkele aspecten van het geven in samenhang met de collecte in de plaatselijke gemeente bespreken.

Aan wie geven we?

Als we geld in de collectezak stoppen, geven we het aan de Heer Jezus en laten we het aan Hem over hoe Hij het gebruiken wil. Hij zal daarvoor de broeders gebruiken die de taak hebben om het opge­haalde geld te beheren (diakenen). Laten we niet vergeten dat God Zich verheugt als we Hem materiële offers brengen.

Waarvoor geven we?

In Hebreeën 13:16 worden de twee grote doeleinden van de collecte voorgesteld: ‘weldadigheid’ en ‘mededeelzaamheid’. Weldadigheid is de materiële steun aan arme en noodlijdende Christenen. De mede­deel­zaam­heid is de financiële steun aan de die­na­ren van de Heer, zoals we dat lezen in Galaten 6:6.

Hoe geven we?

In 1 Korinthe 16:1-3 vinden we hier enkele aanwijzingen voor:

Geef in het verborgene!

Er wordt gezegd: ‘Thuis iets terzijde leggen’. Dat laat zien dat het geven een persoonlijke zaak is tussen mij en de Heer. Dat gaat anderen niets aan. ‘Maar als u een liefdegave geeft, laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet’ (Matth. 6:3).

Geef planmatig!

Geven moet gepland zijn. Het gaat niet om een principe van toe­vallig­heid. Dus niet: ‘Ik geef maar wat ik in mijn porte­monnee vind. Heb ik niets, dan geef ik niets!’ Het geven is ook geen zaak van gevoel. Daar­om moeten we er een onderwerp van ge­bed van maken, zodat we ook hierin in afhankelijkheid van de Heer handelen. Wie met een budget werkt, zal ook voor het werk van de Heer een afdeling hebben. Dank­zij een helder concept kunnen wij planmatig geven.

Geef regelmatig!

Er wordt gezegd: ‘op elke eerste dag van de week’, dat wil zeggen elke zondag. Ik geef de Heer dus niet alleen na de be­taal­dag, die er één keer per maand is, maar elke week. De apostel Paulus onderwees ook de Korinthiërs om regelmatig te geven en in te zamelen, ‘opdat de inzamelingen niet pas gebeuren als ik kom’.

Geef met bewustzijn van je verantwoordelijkheid!

De Heer Jezus wil dat we Hem geven overeenkomstig hoeveel in­komsten we hebben. Loons­verhogingen aan de ene kant en toe­ne­mende kosten in het ge­zin aan de andere kant beïnvloeden onze finan­ciële situatie. We moeten tijdens het geven met beide aspecten reke­ning houden.

Aansporing en belofte

Als aansporing voor het geven citeren we de volgende tekst uit de Bijbel: ‘Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaien; en wie rijke­lijk zaait, zal ook rijkelijk maaien. Laat ieder [geven] naardat hij in zijn hart heeft voorgenomen; niet met tegenzin of uit dwang; want God heeft een blijmoedige gever lief’ (2 Kor. 9:6-7). Daar hoeven we verder niets over uit te leggen. Hoe God onze vrijgevigheid be­ant­woordt, lezen we in het volgende vers: ‘En God is machtig om alle genade jegens u overvloedig te doen zijn, opdat u in alles, altijd van al het nodige voorzien, overvloedig bent tot alle goed werk’ (2 Kor. 9:8).

Ook bij het geven zal de waarheid van het woord van onze Heer zich openbaren: ‘Maar zoek eerst het koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u er bij gegeven worden’ (Matth. 6:33).

Hansruedi Graf