Een lofoffer aan God
‘Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God’ (Hebr. 13:15).
Laten we eens kijken naar het karakter van het offer dat wij, als heilige priesters, mogen brengen. Wij moeten ‘geestelijke offeranden … offeren, die aangenaam zijn voor God door Jezus Christus’ (1 Petr. 2:5). Hier vinden we dus het werkelijke karakter van het offer dat wij, als heilige priesters, moeten offeren. Het is een ‘voortdurend lofoffer aan God’.
Een gezegende bezigheid! Een heilige oefening! Een hemelse taak! En dit moet niet maar zo af en toe gebeuren, op een of ander bijzonder gunstig moment, wanneer alles om ons heen zonnig lijkt. Het wordt niet alleen van ons gevraagd wanneer wij ons te midden van de gloed van een bijzonder krachtige openbare bijeenkomst bevinden en de stroom van aanbidding diep, wijd en snel stroomt. Nee, er staat: ‘voortdurend’.
Er is geen ruimte voor geklaag en gemopper, gezeur en ontevredenheid, ongeduld en irritatie, gejammer over onze omstandigheden, hoe deze ook mogen zijn, geklaag over het weer, aanmerkingen op mensen die met ons verbonden zijn, of dat nu in het openbaar of privé is, in de Gemeente van God, op het werk of in de familiekring.
Heilige priesters zijn in de nabijheid van God gebracht, in heilige vrijheid, vrede en zegen. Zij ademen de atmosfeer en wandelen in het zonlicht van de Goddelijke aanwezigheid, waar niets is wat iemands ontevredenheid kan voeden. We kunnen als vaststaand beginsel stellen dat wanneer wij iemand een stroom van klachten over omstandigheden horen uiten, deze persoon niet zijn plaats als heilige priester uitoefent en daardoor ook niet de praktische vruchten ervan vertoont. Een heilige priester is altijd vreugdevol, altijd stralend; hij eert God altijd. Natuurlijk kan hij op wel duizend manieren beproefd worden, maar hij brengt zijn beproevingen bij God en gaat er niet tegen zijn medemens over klagen. Lof en aanbidding is de gepaste uiting van zelfs het zwakste lid van het Christelijke priesterschap.
C.H. Mackintosh