Deuteronomium bemiddelend – Een lied in mineur en majeur (Deut. 32)

Precies twee keer lezen we in de Bijbel, dat Mozes een lied heeft gezongen. Het eerste – destijds zong het hele volk mee – was het lied van de verlossing in Exodus 15. Zojuist was het volk gered van de strijdmacht van de Egyptische heerser. Daarom zingen ze over het machtige handelen van God.

Nauwelijks 40 jaar later – deze keer staat het volk vlak voor het land Kanaän – zingt Mozes weer een lied (Deut. 32). Maar nu klinkt alleen maar zijn stem, Israël moet toehoren. Het verschil tussen deze beide liederen zou niet groter kunnen zijn …

God zelf verklaart aan Mozes het doel met dit lied: “Leg het [het lied] hun in de mond, opdat dit ​lied​ voor Mij een getuige is tegen de kinderen Israëls. […] want het zal niet vergeten worden of uit de mond van zijn nageslacht verdwijnen. Want Ik ken zijn overleggingen die het heden maakt, voordat Ik het breng in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb.” (Deut. 31:19, 21). De Israëlieten moesten dit lied horen, omdat het ervan getuigde, hoe verschrikkelijk zij zich in de toekomst tegenover God zouden gedragen.

Het lied omvat een tijdsbestek van enkele duizenden jaren. Het begint met het tijdstip, toen Gods handelen met zijn aardse volk begon, en gaat vervolgens over de ontrouw van het volk en Gods reactie daarop – en eindigt in het Duizendjarig Rijk, als God met zijn volk uiteindelijk tot zijn doel is gekomen.

Het grootste deel van het lied is praktisch in “mineur” geschreven, melancholisch en somber. Het vertelt over het bittere falen van het volk en van zijn ontrouw. Maar bij dit alles leren we ook, wie God in zijn onwankelbare trouw is.

Het lied van Mozes kan men chronologisch indelen:

  • V. 1-14: Gods handelen met zijn volk in zorgzaamheid (vanaf het begin tot het tijdstip van Deut. 32)
  • V. 15-42: Gods handelen met zijn volk in de tucht (vanaf. Deut. 32 tot het Duizendjarig Rijk)
  • V. 43: Uitzicht op het Duizendjarig Rijk

Enkele van deze punten willen we eens nader bekijken – en tegelijkertijd proberen ook voor ons als het hemelse volk van God in de 21ste eeuw iets te leren.

Gods zorgzaamheid voor zijn volk – Majeur

God gebruikt meerdere vergelijkingen in dit lied om zijn zorgzaamheid te beschrijven:

  • V. 4: “Rots”. Bij dit begrip denkt men automatisch aan een stevige basis, waaraan ook door de vergankelijkheid en onbestendigheid van de mensen niet geschud wordt. God, de Rots, blijft trouw (vgl. Ps. 18:3; 94:22; 1 Kor. 10:4)!
  • V. 6: “Vader”. Hoewel de eeuwige God zich pas door de Heere Jezus in het Nieuwe Testament tegenover de gelovigen als Vader heeft geopenbaard (Joh. 14:9; 20:17), vergelijkt Hij zijn handelen met zijn volk ook al in het Oude Testament vaak met de houding van een liefhebbende vader (Deut. 1:31; Ps. 103:13; Jes. 63:16; 64:7).
  • V. 11, 12: “Arend”. In de Bijbel is deze vogel het symbool van strekte en kracht (Ps. 103:5; Jes. 40:31). God vergelijkt zijn zorgzaamheid voor het volk met de sterke vleugels van de arend (Ex. 19:4).

Iets ter overdenking:
→ Ben je je er steeds van bewust, dat God altijd trouw bewijst aan zijn volk – en dat zijn handelen is als een rots, altijd volkomen (v. 4b)?
→ Ben je je ervan bewust, dat God jouw Vader is (1 Joh. 3:1)? Er bestaat geen innigere verhouding!
→ Ben je je ervan bewust, dat God zorgt voor zijn kinderen – veel meer dan een arend voor zijn jongen?

De reactie van het volk – mineur
In dit lied zien we de vernederende gedragingen van het volk:

  • V. 5: “een verkeerd en ontaard geslacht”. Deze uitdrukking gebruikt de apostel Paulus in Fil. 2:15, om ongelovigen te beschrijven en Petrus duidt daarmee de onbekeerde Joden aan met hun vrome uiterlijk (Hand. 2:40). Zo ver was het met het volk gekomen.
  • V. 6: ontbrekende dankbaarheid. God klaagt zijn volk aan, omdat het niet passend had gereageerd op zijn zorgzaamheid. Waren ze de 40 jaren van de woestijnreis vergeten?
  • V. 15: “u werd vet”. Deze ietwat ongewone formulering spreekt ervan, dat het volk zelftevreden werd en dacht niet meer van God afhankelijk te zijn. Omdat het welvaart had, dacht het, God niet meer nodig te hebben – en verwierp Hem.
  • V. 16: “vreemde goden”. Bij alle overvloed bedreven ze afgodendienst (ook al was dat op het tijdstip van het lied nog toekomstig). Kan God meer onteerd worden?

Ter overdenking:
→ God zei meerdere keren tegen zijn volk, dat het Hem nooit vergeten moest (Deut. 4:9; 6:12; 8:11)     – en toch vergaten ze Hem snel (Ps. 78:11). Ben je dankbaar voor alles wat God je geeft – of vergeet je Hem en de dankbaarheid ook (vgl. Luk. 17:17)?
→ Komt het in jouw leven voor, dat je (misschien ook met je eigen geestlelijke niveau) zelftevreden bent en dat daarom God meer op de achtergrond raakt (Op. 3:17)?
→ In deze tijd nog afgodendienst? De Israëlieten waren vooral het slachtoffer van twee afgoden: Baäl (= “Heer”) en Astarte  (“gelukbrengende”). De betekenis van de namen laat ons zien, dat er ook vandaag nog afgodendienst bestaat: Steeds wanneer iets ons in beslag neemt (dus als “nieuwe heer” de plaats inneemt van de Here Jezus) of als we ons door een surrogaat-god geluk laten beloven, bedrijven we afgodendienst. De Heere Jezus zelf maakt een toespeling op dit gevaar – lees hierover Mattheüs 6:24; 10:37; Lukas 14:33. Daarom is het thema afgodendienst hoogst actueel (1 Joh. 5:21; 1 Kor. 10:14). Concrete afgoden in de Bijbel zijn de eigen wil (1 Sam. 15:23), genotzucht (Fil. 3:19) en de hebzucht (Kol. 3:5).

Gods antwoord op de reactie van het volk
Wij zien, dat God bij deze zonden niet passief blijft:

  • V. 20: “aangezicht verbergen”. Bij het gedrag van het ontrouwe volk kon God geen gemeenschap meer met hen hebben.
  • V. 21-42: God moest verschillende volken als tuchtroede voor zijn volk gebruiken. Enerzijds ging deze profetie in 722 en 586 v. Chr. in vervulling, toen Israël en Juda in de Assyrische resp. Babylonische ballingschap gevoerd werden. In de toekomstige eindtijd zal dat echter weer het geval zijn, als de naties (met als eerste de koning van het Noorden) Israël vernietigen willen en Jeruzalem verwoesten.

Iets ter overdenking:
→ Ben je je ervan bewust, dat ontrouw en zonde de gemeenschap met God schaden?

Ben je je ervan bewust dat de Heere ons ook vandaag daarom kan tuchtigen (Deut. 8:5; Spr. 13:24; Hebr. 12:6)? – Natuurlijk steeds met het doel: herstel!

God komt tot zijn doel
Na het deprimerende hoofddeel van dit lied toont God ons echter weer zijn grootheid. We mogen weten, dat God steeds tot zijn doel komt:

  • In v. 28-35: Het keerpunt in het oordeel over Israël. God zal de volken, zijn tuchtroeden, in de toekomst oordelen – en zich weer tot zijn volk keren (Joël 4:1, 2). In de kleine profeten kan men duidelijk het wachten van de Heere bemerken, op het tijdstip waarop Hij de verhouding met Israël zal herstellen. Bij alle ontrouw en al het falen van de mens houdt God zich aan zijn Woord!
  • V. 37, 38: God heeft de “wedstrijd” tegen de dode afgoden gewonnen (dat doet ons denken aan Elia op de berg Karmel in 1 Kon. 18 en aan Ps. 115, 1-7).
  • V. 43a: In de toekomst zullen het gelovige overblijfsel van Israël en de volken gezamenlijk God toejuichen! Als Paulus dit vers in Romeinen 15:10 citeert, heeft hij dit schouwspel voor ogen, wanneer de gehele aarde de Heere Jezus als heerser zal aannemen.
  • V. 43b: God zal zijn volk vergeven. Is dat te begrijpen, gezien de verschrikkelijke zonden waarover dit lied spreekt?

Zo eindigt dit lied toch nog in majeur. Wij leren, dat het falen van het volk van God Hem niet in verlegenheid brengt. Hij komt altijd weer tot zijn doel – zowel in het verleden, het heden, of in de toekomst.

Slotoproep ter overdenking: “Toen ​Mozes​ geëindigd had al die woorden tot heel Israël te spreken, zei hij tegen hen: Neem al de woorden waarmee ik u heden waarschuw, ter harte, zodat u uw ​kinderen​ gebiedt al de woorden van deze wet nauwlettend te houden. Want het is geen woord zonder inhoud voor u, maar het is uw leven. En door dit woord zult u de dagen verlengen in het land waarvoor u de ​Jordaan​ oversteekt om het in bezit te nemen” (Deut. 32:45-47)

Alexander Schneider

Citaten uit Deuteronomium in het Nieuwe Testament¹

Deut.                  NT                                                    Deut.                  NT 4:24                     Hebr. 12:29                                    27:26                  Gal. 3:10
5:16                     Ef. 6:2                                             29:3                    Rom. 11:8             
5:16-20               Mark. 10:19                                   29:17                  Hebr. 12:15
6:4                       Mark. 12:29                                   30:12                  Rom. 10:6
6:5                       Matt. 22:37; Luk. 10:27               30:14                  Rom. 10:8
6:13                     Matt. 4:10; Luk. 4:8                      31:6                    Hebr. 13:5
6:16                     Matt. 4:7; Luk. 4:12                      32:21                  Rom. 10:14
8:3                       Matt. 4:4; Luk. 4:4                        32:35                  Rom. 12:19
9:19                     Hebr. 12:21                                                                Hebr. 10:30
17:7                     1 Kor. 5:13                                     32:36                  Hebr. 10:30
18:15 e.v.           Hand. 3:22; 7:37                           32:43                  Rom. 15:10
19:15                  Matt. 18:16; 2 Kor. 13:1              ____________
21:23                  Gal. 3:13                                         ¹Het “Novum Testamentum Graece” van
25:4                     1 Kor. 9:9; 1 Tim. 5:18                 Nestle-Aland (26ste oplage, 4de druk) noemt
25:5                     Matt. 22:24; Mark. 12:19            ca. 100 citaten en verwijzingen.
                             Luk. 20:28