Deuteronomium acuut – Armoede ondanks rijkdom
Lees eens Deuteronomium15 en 22:1-4. In Deuteronomium 15 wordt de gezegende invloed van het sabbatsjaar beschreven. In dit hoofdstuk is sprake van de heerlijke tijd, waarin alle schulden van de Israëlieten gewist en hun leningen kwijtgescholden werden. Daarmee wilde de Heere aan zijn volk laten zien, welke vreugde en zegen daarmee verbonden zijn.
Hier een kort overzicht van de beide hoofdstukken(delen)
Hfdst. 15:1-11: de kwijtschelding van schulden na zeven jaar
Hfdst. 15:12-18: het vrijlaten van slaven in het zevende jaar
Hfdst. 15:19-23: over de eerstelingen
Hfdst. 22:1-4: zorg dragen voor het bezit van de ander
God had met betrekking tot de Israëlieten voor alles gezorgd. Het land was rijk voor allen. Niemand hoefde gebrek te lijden. Maar de praktijk zag er anders uit. Door schuld en tekortschieten waren er zelfs in Israël armen, die noodlijdend waren geworden. Met leningen, die ze moesten afsluiten, werden ze afhankelijk van hun kredietverstekkers.
Sommigen hadden zich zelfs als slaaf verkocht en het lukte hun echt niet meer vrij te worden. Maar God zorgt voor de armen. Hun situatie was niet hopeloos. Zo had God het sabbatsjaar gegeven tot kwijtschelding van schulden en bevrijding van de slaven.
In de verzen 1-6 in Deuteronomium 15 wordt uiteengezet, dat na zeven jaar een verstrekte lening kwijtgescholden werd. God verplichtte zijn volk om armen te ondersteunen en de “hand wijd open (te) doen” (v. 8 en v. 11). Met de juiste instelling moest men aan de armen geven, opdat onder het volk van God niemand voor langere tijd in grote nood zou geraken.
In de verzen 12-18 wordt beschreven, hoe men moet omgaan met hen, die zichzelf als slaven moesten verkopen. Deze moesten eveneens in het zevende jaar vrijgelaten worden, dus na zeven jaar dienst (Lev. 25:40). Bovendien moesten ze een behoorlijke vergoeding krijgen. Ook kon de slaaf ervoor kiezen bij zijn heer te blijven als hij zich daar goed behandeld voelde.
Verzen 19-23: Zoals God de eerstgeborenen van mens en vee voor zich opeiste, zo gold dit ook voor de eerstelingen van de vruchten. Ze moesten gebracht worden als erkenning dat God de gever is. Hij moest dank voor zijn gaven krijgen.
Deuteronomium 22:1-4 maakt duidelijk, dat men ook oog moet hebben voor het bezit van een ander.
Zo zorgde de Heere ervoor, dat met deze bepalingen de problemen onder zijn volk niet uit de hand liepen. Verbonden met deze barmhartige instelling voor de armen is de belofte van de zegen. Gehoorzaamheid aan deze wetten zou grote zegen over het volk brengen. “want de HEERE zal u overvloedig zegenen in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen” (15:4). Vers 6 herhaalt deze uitspraak en onderstreept de waarde en de betekenis van de gehoorzaamheid.
Onze Heere…
In het licht van het Nieuwe Testament zien we onze Heere. Hij is de grootmoedige gever, die alle schuld vergeeft en ons rijkelijk bedeelt:
2 Kor. 8:9: “Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.”
2 Petrus 1:3: “Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort, door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en Zijn deugd.”
Efeze 1:7: “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade.”
Mattheus 18:27: “En de heer van deze dienaar was innerlijk met ontferming bewogen, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.”
Zijn wij er dankbaar voor, dat Hij zich zo over ons heeft erbarmd en ons oneindig rijk gezegend heeft?
En wij?
Wij zijn toch onder de genade, of? Deze voorschriften voor de Hebreeuwse slaaf enz. zijn voor ons toch niet relevant… Stop! “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid” (2 Tim. 3:16).
We behoren iets te leren, ook uit de wetgeving in het Oude Testament. Het hele Woord van God roept ons op de armen vriendelijk te bejegenen. Zegenrijke beloften zijn voor hem, die zich op die manier gedraagt. Hoe is het met ons? Hoe gaan wij om met de armen, de benadeelden onder het volk van God, de achtergestelden of minderwaardigen?
Psalm 41:2: “Welzalig is hij die verstandig omgaat met een ellendige.”
Spr. 14:21: “Wie zijn naaste veracht, zondigt, maar welzalig is hij die zich over ellendigen ontfermt.”
Spr. 19:17: “Wie zich ontfermt over de arme, leent uit aan de HEERE. Hij zal hem zijn weldaad vergelden.”
Spr. 22:9: “Wie gunnend is, die wordt gezegend, want hij geeft van zijn brood aan de armen.”
Spr. 28:8: “Wie met rente en met winst zijn bezit vermeerdert, brengt het bijeen voor hem die zich over armen ontfermt.”
Spr. 28:27: “Wie aan de arme geeft, zal geen gebrek hebben, maar wie zijn ogen toesluit, zal veel vervloekt worden.”
De verdrukking van de armen is een zonde, die God in het bijzonder hekelt en bekritiseert (Bijv. Jes. 3:14,15; 10:2; Ez. 18:11-13; Amos 2:6; 4:1; 5:11).
En ook de vermaningen van het Nieuwe Testament zitten vol met opdrachten om zich te bekommeren om de geringen en oog voor hen te hebben:
Galaten 2:10: “…moesten wij wel aan de armen denken…”
Galaten 6:10: “Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof.”
Hebreeën 13:16: “En vergeet het weldoen en het onderlinge hulpbetoon niet, want aan zulke offers heeft God een welgevallen.”
2 Kor. 9:6-8: “En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten. Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. En God is bij machte elke vorm van genade overvloedig te maken in u, zodat u, wanneer u in alles altijd al het nodige bezit, overvloedig kunt zijn in elk goed werk. Zoals geschreven staat: Hij heeft uitgestrooid, hij heeft aan de armen gegeven; zijn gerechtigheid blijft tot in eeuwigheid.” (vgl. Ps. 112:9).
Hand. 20:35: “Ik heb u in alles laten zien dat men, door zo te arbeiden, het moet opnemen voor de zwakken en de woorden van de Heere Jezus in herinnering moet houden, namelijk dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.”
“Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was”. Lees Filippenzen. 2:5-8. In deze verzen worden de gehoorzaamheid en de ootmoed van onze Heere zichtbaar – wat een voorbeeld voor ons! Mogelijke toepassingen voor ons:
- de vreugde van de schuldvergeving kennen en er dagelijks in leven;
- je er steeds van bewust zijn, dat de geestelijke en materiële gaven van Hem komen, Hem toebehoren en voor Hem gebruikt moeten worden;
- de Heere vragen, hoe ik het door hem toevertrouwde moet inzetten (tijd en geld);
- je op mensen laten wijzen, die hulp nodig hebben, op welk gebied dan ook;
- oog hebben voor de zwakke en benadeelde;
- ook van de geestelijke gaven doorgeven, die de Heere ons gegeven heeft;
- altijd vergevingsgezind zijn en geld niet als drukmiddel gebruiken;
- nooit een machtspositie gebruiken om anderen onrechtmatig te onderdrukken.
Onze Heere is het volmaakte voorbeeld voor ons! Tegelijkertijd eren we Hem door zijn wonderbare persoon na te volgen! En elke dienst aan een arme is uiteindelijk voor de Heere zelf! Door Hem wordt dat opgemerkt en beloond! Mattheüs 25:40: “Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan.”
Martin Bremicker