Deuteronomium aanstekelijk – pure vreugde (Het volk van God in vreugde bijeen)

Het is altijd Gods bedoeling geweest (en is het nog steeds), zijn aardse volk destijds (zijn hemelse volk nu), te zegenen. Hij wilde dus, dat het zijn volk goed gaat. Bij goed gaan hoorde ook, dat zij zich zouden verheugen.

In de hoofdstukken 12, 16 en 26 lezen we herhaaldelijk van vreugde: “verheugen”, “verblijden” en “blij zijn”. Elke Israëliet afzonderlijk moest en mocht zich verheugen over het goede, dat God hem gegeven had. Maar het spreekwoord “gedeelde smart is halve smart en gedeelde vreugde is dubbele vreugde” gold ook destijds al. God riep de Israëlieten dringend op, om zich samen te verheugen. Daartoe zou God

  1. een gemeenschappelijke plaats geven,
  2. feesten geven, die ze gemeenschappelijk moesten vieren en
  3. een gemeenschappelijke reden voor de vreugde geven.

Voorwaarde voor echte vreugde
Wat we in de hoofdstukken 1-11 in Deuteronomium lezen, herinnerde de kinderen van Israël aan de verordeningen van God. Herhaaldelijk werden ze ertoe opgewekt, zich aan deze inzettingen te houden. Ze moesten deze verordeningen ook hun kinderen bijbrengen en hen gehoorzaamheid aan God voorleven. Dán, en alleen dán zou hen dat echte vreugde brengen. Samenvattend kan men dus zeggen: De voorwaarde voor vreugde is gehoorzaamheid.

Gemeenschappelijke plaats
God laat niets aan het toeval, of aan onze fantasie over, als het de godsdienstoefening betreft. Nee, Hij bepaalt waar en hoe deze dienst moet plaatsvinden. De Israëlieten had Hij al gezegd, voordat ze in het land Kanaän kwamen, dat Hij zich een plaats zou uitzoeken, waar Hij zou wonen. Hoe groot is het, dat de grote God te midden van het volk wilde wonen. En juist naar deze plaats moesten ze komen, om God iets te brengen en om met God, en ook onder elkaar gemeenschap te hebben. En juist daar moest het volk zich verheugen.

“Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal ​uitkiezen​ om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. Daarheen moet u uw ​brandoffers​ brengen, uw slachtoffers, uw ​tienden, de hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee. En daar moet u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, eten en u verblijden, u en uw gezinnen, over alles wat u ter hand genomen hebt en waarin de HEERE, uw God, u gezegend heeft” Deut. 12:5-7).

Het is niet moeilijk om dit in deze tijd op ons toe te passen. Ook wij hebben een “plaats”, waar de Heere Jezus in het midden is. Niet een geografische plaats, zoals Israël (hoewel wij elkaar op een geografische plaats ontmoeten), maar een geestelijke plaats. Daar waar wij de heerschappij van de Heere Jezus erkennen. En op deze plaats brengen wij God, onze Vader, en de Heere Jezus “lofoffers” (Hebr. 13:5).

Ook voor jonge christenen zou het een grote vreugde moeten zijn, zo samen te komen, God te loven en Hem dank te brengen. Natuurlijk ervaren we ook een persoonlijke vreugde, wanneer we zelf deze dingen overdenken. Maar het is iets bijzonders, zich gezamenlijk te verheugen.

Gemeenschappelijke feesten
God had de kinderen van Israël in het bijzonder het vieren van zeven verschillende feesten geboden (Lev. 23). In het midden van deze feesten (dus het vierde feest) moesten de Israëlieten het Wekenfeest vieren. Dat feest vond precies 50 dagen na het voorgaande feest plaats en had als doel, God een spijsoffer (twee broden van meel van de nieuwe tarwe) te brengen en “u moet gedenken dat u een slaaf geweest bent in Egypte en deze verordeningen in acht nemen en houden” (Deut. 16:12). In Deut. 16:11 zegt God uitdrukkelijk, dat ze zich allemaal gemeenschappelijk moesten verblijden: de zoon, de dochter, de slaaf, de slavin, de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe.

Het getal 50 (Grieks pentekoste › Pinksteren herinnert aan de geboorte van de gemeente (Hand. 2), toen de Heilige Geest op de aarde kwam. Alle gelovigen samen vormen de gemeente. Ongeacht of het destijds mensen uit het volk Israël of uit de volken waren of dat het tegenwoordig mensen zijn uit alle bevolkingsgroepen, verschillende sociale klassen of de meest verschillende gezinssituaties – allen tezamen vormen die ene gemeente.

Wat een vreugde is het, door de nieuwe geboorte en het ontvangen van de Heilige Geest, tot de gemeente te behoren, deze gemeente, die zo oneindig waardevol is voor God en de Heere Jezus. Als de oogst binnengehaald was, vierden de kinderen van Israël het feest van de loofhutten. Ze verheugden zich over de zegen, die God hun geschonken had (Deut. 16:13, 14). Ook wij mogen ons steeds weer samen verheugen over het goede, dat God ons schenkt.

Gemeenschappelijke reden tot vreugde
Het was belangrijk voor God, dat het volk Israël er steeds weer bij bepaald werd, waar het vandaan kwam, wie hen gered had en hoe ze gered werden. Dat was bijv. het doel van het Pascha. En ook de voorschriften in Deut. 26 hebben dit als doel. De Israëlieten moesten iets van de eerste vruchten in een korf verzamelen en voor de Heere brengen. De korf werd eerbiedig voor God neer gelegd. Daarbij moest de Israëliet zich over al het goede verheugen, dat God hem had gegeven. Allereerst moest de Israëliet zich met het goede bezig houden (verzamelen), om het daarna aan God aan te bieden. Daarbij vergeleken ze omstandigheden in Egypte met de actuele situatie. Vooral, dat ze nu in het land waren, dat God hen beloofd had. Normaal gesproken bleef daar de aanbidding (waardering voor God, die al het goede schenkt) niet uit. “En nu, zie, ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land dat U, HEERE, mij gegeven hebt, gebracht. Dan moet u ze neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u neerbuigen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u verblijden over al het goede dat de HEERE, uw God, aan u en uw gezin gegeven heeft; u, de ​Leviet, en de ​vreemdeling​ die in uw midden is” (Deut. 26:10).

Ook jonge christenen kunnen al een blik terugwerpen. Vroeger zondaren, die niets met God te maken wilden hebben, nu kinderen van God. Kan dan aanbidding (respect voor God, onze Vader en de Heere Jezus, onze Heiland) uitblijven?

Als wij ons door het lezen van de Bijbel en door het nadenken daarover, bezighouden met de Heere Jezus, vullen ook wij zogezegd deze korf. En dan “brengen” wij deze korf voor God en de Heere Jezus, door iets van onze dankbaarheid uit te drukken. Dit bezig zijn met de Heere Jezus zal echte, diepe vreugde in ons bewerken.

De hierboven beschreven vreugde van het volk van God had steeds betrekking op de toekomstige situatie “in het land”. Daar waren ze immers nog niet, toen de voorschriften door Mozes werden gegeven. De vreugde was dus steeds verbonden met het land en de plaats, die God daarin zou uitzoeken. Wat zullen de Israëlieten zich erop hebben verheugd, eindelijk die vreugde te kunnen smaken – de tijd in het beloofde land stond immers voor de deur!

Wij christenen zijn geen mensen, die maar met een “lang gezicht” rondlopen. We hebben zeer veel reden om ons over veel dingen te verheugen. Maar anders dan de Israëlieten destijds, mogen wij nu al de “hemel op aarde” (vgl. Deut. 11:21) beleven – ook als we nog met de voeten op de aarde staan. Maar in ons hart verheugen wij ons over de dingen, die in de hemel zijn. “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus” (Ef. 1:3).

We zullen elkaar ook wederzijds aanmoedigen om deze echte vreugde te genieten. En als we zien dat het iemand aan deze vreugde ontbreekt, zullen we bemoedigend helpen. De voorwaarden verliezen we niet uit het oog: een gezamenlijke plaats, gezamenlijke feesten en gemeenschappelijke redenen voor vreugde. Voor ons gaat het erom, de vreugde te genieten en met anderen te delen.

Klaus Brinkmann