De vertroostingen van God
Wij weten uit Gods Woord wat de angsten en zorgen van de apostel waren om de gemeente in Korinthe. Nu komen we bij een uitspraak die ons echt gelukkig maakt: ‘Maar God, Die de nederigen troost, heeft ons getroost door de komst van Titus’ (2 Kor. 7:6).
Alleen al de manier van uitdrukken is opmerkelijk. Er wordt niet simpelweg gezegd: ‘God troost de nederigen’. Dat zou ongetwijfeld waar zijn. Maar de manier van uitdrukken zegt meer en betekent zoveel als: er is Iemand Die de nederigen troost en dat is God. Een dergelijke manier van uitdrukken vinden we, in ander verband, in hoofdstuk 1 als gezegd wordt: ‘Hij nu, Die ons met u bevestigt in Christus en Die ons gezalfd heeft, is God’ (2 Kor. 1:21). Niemand anders dan God is het Die ons in Christus bevestigd en gezalfd heeft, en Hij is het ook Die de nederigen troost.
Willen wij tot die nederigen behoren? Laten wij dan de vernederingen die wij ervaren, uit de hand van onze God aannemen en met de psalmist zeggen: ‘Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn en dat U mij in Uw trouw verdrukt hebt’ (Ps. 119:75). ‘Al wie hooghartig is, is voor de HEERE een gruwel’ (Spr. 16:5). Dezen moet Hij tegenstaan, ‘maar de nederigen geeft Hij genade’ (1 Petr. 5:5). Daarom is het goed om tot de nederige te behoren en te kunnen zeggen: ‘Het is goed voor mij dat ik verdrukt ben geweest’ (Ps. 119:71). God heeft, als we dat zo zeggen mogen, een bijzondere voorliefde voor het nederige, voor dat ‘wat niets is’ (1 Kor. 1:28). De nederigen ervaren de genade van God, ook in de vorm van vertroostingen.
De profeet Jeremia moest eens klagen over de verwoesting van ‘de dochter van zijn volk’. Zijn oog traande, zijn oog liet water neerstromen. De vijand had overwonnen en troosters waren ver van hem (de profeet). En wat Sion aanging: ze spreidde haar handen uit, maar er was niemand die haar troostte (Klaagl. 1:16-17). Wat is dat verbijsterend! Wij mogen ons echter, wanneer wij in onze ogen nederig zijn en ons ‘bij de nederigen houden’ (Rom. 12:16), verheugen in de vertroostingen van onze God en Vader. Het is iets wat wij in de hemel op deze manier niet meer zullen meemaken.
De vertroostingen van God komen op heel verschillende manieren tot ons. Toen troostte God Paulus en zijn medewerkers allereerst door de aankomst van Titus zelf. Alleen al doordat ze deze beproefde dienstknecht van God terugzagen, verleende God hun troost. Zo ging het ook toen Paulus zich op reis naar Rome bevond en de broeders hem tegenkwamen. Toen hij hen zag, ‘dankte hij God en vatte moed’ (Hand. 28:15). Hebben ook wij niet al meer dan eens iets dergelijks ervaren, hoewel misschien in mindere mate? Heeft God ons niet al heel wat keren door het misschien onverwachte bezoek van een Godvrezende Christen of door de ontmoeting met gelijkgezinden verfrist en nieuwe moed gegeven?
En niet alleen door zijn komst vonden ze troost, maar ook door de troost waarmee hij bij hen getroost werd (2 Kor. 7:7). Titus zelf behoorde eveneens tot de ‘nederigen’. Met een moeilijke missie was hij naar Korinthe gegaan, terwijl hij alvast in zorg verkeerde over hoe hij ontvangen zou worden. Maar wat hij toen ervoer, was precies wat hij nodig had om hem met troost en vreugde te vervullen. Hij mocht vaststellen dat God in hun harten gewerkt had. Toen hij dat alles daarna aan de apostelen en de broeders meedeelde, werden zij met dezelfde troost getroost waarmee hij door de Korinthiërs getroost was. De uitroep van de apostel komt bijna een beetje uitbundig over: ‘Ik heb grote vrijmoedigheid tegenover u; mijn roem over u is groot; ik ben vervuld met troost; ik ben overstelpt van blijdschap bij al onze verdrukking’ (2 Kor. 7:4).
Zouden wij ook geen oor moeten hebben voor goede berichten? Slecht nieuws blijft ons toch al niet bespaard. Maar hebben wij misschien niet al vaak vergeten dat God ons in Zijn genade door nieuws over een verheugende ontwikkeling heeft willen troosten en bemoedigen? Maar wij waren zo druk bezig met het kwaad en het verdriet dat Zijn zorg ons ontgaan is.
God troost de nederige op vele manieren. Nu eens laat Hij ons oog op een Bijbeltekst vallen die ons opeens bijzonder aanspreekt. Dan weer laat Hij bij de verkondiging van Zijn Woord een gedachte uitspreken die heel persoonlijk voor ons bestemd is en als balsem in ons verwonde hart valt. En hebben we het allemaal al niet vaak meegemaakt dat de dag-spreuk of het onderwerp van het kalenderblaadje precies de kern van ons probleem raakte? Het was alsof God plotseling de situatie waarin wij ons juist bevonden, verlichtte en onze ziel rustig maakte.
Wat is Hij goed! Maar laten wij, beste vrienden, de hulpmiddelen ook gebruiken die Hij ons in Zijn genade verleent! Anders zouden wij alleen maar verliezers zijn.
Die echter de nederige troost, God, moge ook ons troosten. Wat een gelukkig feit! O, onze God, wij prijzen U ervoor.
C. Briem