De verhouding van de Christen tot de overheid

Inleiding

We leven in bijzondere tijden, in de laatste dagen, en het zijn stormachtige periodes die wij ook als kinderen van God doormaken. In de wereld is er veel gaande wat zorgwekkend is. Ook in ons eigen land maken we ons zorgen om het loslaten van Gods Woord, de leegloop van kerken en de uitholling van Bijbelse waarden en normen. Het feit dat de overheid vooroploopt in het opzij schuiven van Gods scheppingsorde op het terrein van de beschermwaardigheid van het leven vanaf de bevruchting en op het gebied van huwelijk en gezin, heeft veel gelovigen om begrijpelijke redenen sceptisch gemaakt naar de overheid toe.

En als daaroverheen dan rellen ontstaan in de maatschappij om ons heen, een pandemie losbarst, oorlogen uitbreken, Bijbelse normen onderuit worden gehaald, vrijheden dreigen te worden ingeperkt, antisemitisme opkomt, vanwege al dan niet terecht vermeende klimaatverandering draconische maatregelen worden doorgevoerd en globalisering een hoge tol eist, en er daarnaast nog tal van andere zorgwekkende ontwikkelingen om ons heen plaatsvinden… wel, dan ontstaat de ‘ideale’ mix en voedingsbodem voor de wildste geruchten.

Daarbij dreigen ook wij als kinderen van God maar al te vaak te vergeten wat onze Heere ons heeft gezegd. Bijvoorbeeld over deze twee punten: over de vraag wat voor ons de norm voor denken, spreken en handelen is, en over de vraag hoe we moeten staan tegenover de overheid. Zeker als we het niet eens zijn met die overheid.

In dit artikel willen we daar graag samen over nadenken.

Het geweten

De bedeling[1] van de onschuld was het (korte) tijdperk waarin Adam en Eva ongestoord in de hof van Eden woonden. Daaruit werden ze vanwege de zondeval verjaagd. Een nieuw tijdperk brak aan. Gods geschreven Woord was er nog niet, Gods communicatie met Adam en Eva in de stilte van de hof was verbroken. Nu was er een nieuwe norm: de mens had door de zondeval de kennis van goed en kwaad gekregen. Dat was een ingebouwd innerlijk ‘alarmsysteem’ waardoor de mens wist: dit is goed, en dat is fout. Het geweten, dat onderscheidt maakt tussen goed en kwaad, begon na de zondeval te spreken.

Ons geweten – een innerlijk alarmsysteem,

maar niet perfect!

Maar het bleek dat de mens niet goed luisterde naar zijn geweten, maar het integendeel afstompte. Geweld, afgodendienst en eigenzinnigheid waren aan de orde van de dag. Om die reden stuurde God de zondvloed, die een einde maakte aan de bedeling van het geweten – maar niet aan het feit dat de mens nog steeds een geweten heeft, al kan het worden beschadigd (1 Kor 8:12) of dichtgeschroeid als met een brandijzer (1 Tm 4:2).

De regering door mensen over de mens

Na de zondvloed bepaalde God dat de zonde voortaan van buitenaf moest worden bijgestuurd, gecorrigeerd of gestraft, nl. doordat bepaalde mensen macht zouden krijgen over anderen en bijv. moordenaars ter dood moesten brengen. Wie het bloed van mensen zou vergieten, moest zelf de doodstraf krijgen. Zó bepaalde God het – ook al denken velen hierover vandaag de dag anders (wie de geschiedenis kent, weet dat die doodstraf inderdaad vaak onterecht en wreed is toegepast, maar moet ook eerlijk zijn: bij straffeloosheid neemt de criminaliteit hand over hand toe.

De regering door mensen over mensen:

door God Zelf ingesteld!

Het feit dat er een nieuw tijdperk aanbrak met nieuwe bepalingen, wil niet zeggen dat het geweten voortaan niet meer bestond – maar dat het geweten zo nodig van buitenaf moest worden aangescherpt. Het bewustzijn dat er straf volgt op een misdaad, moest mensen namelijk volgens Gods plan weerhouden van misdaden, afgodendienst e.d.

Helaas, de mens zakte ook voor deze toets en maakte door zijn gedrag overduidelijk dat hij nog steeds eigenzinnig en egocentrisch zijn eigen weg wilde bepalen en dat hij zich de wet door niets en niemand wil laten voorschrijven.

Daarna

Na deze bedeling volgden het tijdperk van het onvoorwaardelijke, zegenrijke verbond van God met maar één man en zijn wettige nageslacht: Abraham. Dat was de bedeling van de belofte. Die periode werd gevolgd door de bedeling van de wet voor Israël vanaf de Sinaï, met een voorwaardelijk, verplichtend verbond waaronder het volk zichzelf plaatste door te beweren dat ze alles zouden doen wat God hun zou zeggen (zie Ex. 19:8).

In beide bedelingen hield God Zich speciaal bezig met een select gezelschap: met één man en een deel van zijn nageslacht (nl. Izak en daarna Jakob en zijn nakomelingen), en in het bijzonder vanaf de Sinaï met één volk. Aan de hand van beide voorbeelden liet God zien dat zelfs een klein gezelschap dat gezegend werd of dat verplicht was tot gehoorzaamheid, niet in staat was Zijn wil te doen – of ze nu onvoorwaardelijk gezegend werden of alleen als ze Zijn wet en bepalingen in acht namen.

Op deze beide bedelingen wil ik nu niet verder ingaan.

De tussenperiode van de genadetijd

De bedeling van de wet vond zijn einde in Christus Jezus. Wij als Christenen leven in een bijzondere periode: de tijd van de genade, waarin de Gemeente wordt gevormd op deze aarde. Voor het gemak wordt deze periode ook wel de bedeling van de Gemeente genoemd. Het is de unieke periode waarin er een Mens verheerlijkt in de hemel is, terwijl God de Heilige Geest op aarde woont; om die reden wordt deze tijd ook wel de bedeling van de Heilige Geest genoemd.

Het is duidelijk dat wij niet meer in de staat van onschuld zijn, zoals Adam en Eva dat waren vóór de zondeval. Maar hebben wij in onze tijd daarom niet meer te maken met het geweten? Zeker wel – het is alleen niet onze hoogste norm. Wij moeten immers ons geweten toetsen aan de hand van Gods Woord; en als er een verschil is tussen ons geweten en dat wat Gods Woord laat zien, moeten we ons geweten aanscherpen, zodat het gevoeliger wordt voor Gods gedachten. Want nooit mag ons geweten een belangrijkere plaats innemen dan dat heilige Woord.

Mijn geweten

(dus wat ik beschouw als goed of fout)

is niet mijn hoogste norm!

Dat betekent eenvoudigweg: als ik iets goed vind, terwijl Gods Woord aangeeft dat het fout is, dat het God niet eert, dat het mijn naasten schaadt… dan zit ik fout. Als ik ergens plezier in heb wat volgens de Bijbel niet kan, dan kan het dus niet, ondanks dat mijn gevoelens of geweten het wél vinden kunnen. Als ik vrijmoedigheid heb voor iets waar de Heilige Geest mij niet toe brengt en waardoor Christus niet wordt verheerlijkt, dan heb ik het mis.

Dat is bijzonder lastig in onze tijd, waar de mens meer dan ooit zijn eigen norm is. Hij volgt zijn eigen afgestompte geweten. Hij doet wat goed is in eigen ogen. En die mentaliteit gaat ook aan ons als Christenen niet voorbij. Het doen van wat jezelf goed vindt, is misschien wel de ergste vorm van wereldgelijkvormigheid in onze dagen.

Wij leven niet meer in de bedeling van de regering. Dat was de tijd waarin God weliswaar tot enkelingen sprak (bijv. tot Noach in Gen 9), maar waarin Gods geschreven Woord er nog niet was, waarin God nog geen volk op aarde vormde voor Zijn eigen Naam, waarin de Heilige Geest niet woonde in de gelovigen en in de Gemeente. Alleen het bewustzijn dat er een regering was die gerechtigd was de doodstraf uit te voeren, stelde paal en perk aan het menselijke handelen.

Dat bewustzijn is nu niet meer de enige of eerste norm, nu we Gods Woord compleet in handen hebben. Maar dat wil niet zeggen dat er geen regering meer is of dat die niet meer nodig zou zijn. Romeinen 13 is daar glashelder over. En het meest opvallende is wel dat deze Brief werd geschreven door de apostel Paulus in een tijd dat een wrede Romeinse keizer op de troon zat die volkomen willekeurig en vleselijk handelde. En toch… er is geen overheid dan door God aangesteld!

Gods Woord – mijn hoogste norm.

Christus – mijn volmaakte Voorbeeld.

De Heilige Geest – mijn volmaakte Gids.

In het kader van de gehoorzaamheid aan de overheid hebben we een volmaakt Voorbeeld in Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis heeft afgelegd (1 Tm 6:11-16). Let wel: onze Heere Jezus Christus wordt in dit gedeelte genoemd: de Koning der koningen en Heere der heren. Maar toen Hij als de volmaakte Mens stond voor de heidense rechter Pilatus, erkende Hij de overheid zoals die op aarde gezag had gekregen van God. En daarbij wist Hij met Goddelijke en nauwkeurige alwetendheid wie Pilatus was, wat hij dacht en wat er precies met Hem zou gebeuren. En met Kajafas en het voltallige sanhedrin was het niet anders.

Maar toch gebruikte Hij Zijn almacht niet in Zijn eigen voordeel, maar stond terecht voor aardse, onrechtvaardige, wrede, egoïstische, afgodische rechters – en geen woord van verwijt, van aanklacht, van uitdaging kwam er over Zijn lippen!

In Lukas 13:32 beoordeelt de volmaakte, van God afhankelijke Mens wel Herodes als een ‘vos’ – maar Hij bleef onderdanig. Hij kon zo’n uitdrukking gebruiken, omdat Hij Goddelijk alwetend is en de harten kent – wat niet voor ons geldt.

Wij kunnen zeker niet van harte instemmen met alles wat de overheid voorstelt of voorschrijft, en als het ingaat tegen Gods Woord, moeten we daarvoor medegelovigen waarschuwen. Maar we doen dat (hopelijk) op een eerbare, respectvolle, God vrezende manier, en gegrond op feiten en niet op vermoedens.

Als bijv. de overheid aanbeveelt maar niet samen te komen, moeten we ons afvragen of we God meer eren dan mensen door metterdaad niet meer bijeen te komen. Als het wordt aangeraden niet te zingen, moeten we ons afvragen hoe we dan nog willen voldoen aan onze verplichting en ons voorrecht om God lof kunnen zingen als gemeente, wanneer de Heere Jezus Zelf de lofzang aanheft (Ps 22:23) – en dat is echt iets anders dan luisteren naar live of online koorzang.

En als er echte of vermeende gezondheidsrisico’s zijn, moeten we ons tegelijk óók afvragen of we God wel écht eren en gehoorzamen door alléén de kant van Godsvertrouwen te benadrukken. Want in zo’n situatie, maar ook in alle andere omstandigheden van ons leven zouden Godsvertrouwen en nuchter verantwoordingsbesef hand in hand moeten gaan.

De Heere Jezus is en blijft het volmaakte Voorbeeld, ook voor ons, die soms te maken hebben met ongelovige gezagsdragers.

Dus al leven we niet meer in de bedeling van het geweten of in de bedeling van de regering, we hebben nog steeds een door God gegeven geweten en een door God aangestelde overheid. Maar de uiterste norm voor de gelovige is niet zijn geweten en evenmin de overheid, maar alleen het Woord van God.

Maar dan komt misschien de vraag op die we in het volgende hoofdstukje overwegen:

Wat hebben het geweten en de overheid nu nog voor gezag?

Als mijn geweten me iets laat zien wat ingaat tegen Gods Woord, kan ik het geweten aan de kant schuiven. Dan hoef ik niet naar zijn stem te luisteren, ja, dan mág ik dat zelfs niet.

Als de overheid iets van me vraagt wat ingaat tegen Gods Woord, moet ik God meer gehoorzamen dan de mensen – dus hoe dan ook blijf ik als Christen altijd gehoorzaam.

Let wel: de opdracht God meer te gehoorzamen dan mensen betreft het domein van het geloof. De overheid heeft niet het gezag van God gekregen om te bepalen wat ik precies mag geloven, dat ik bijv. niet in de Heere Jezus mag geloven, dat ik niet mag bidden, de Bijbel niet mag lezen, niet van Christus mag getuigen; ze heeft evenmin enig gezag over het geestelijke leven van de gemeente.

Als de overheid bepaalt dat ik niet in de openlucht mag prediken, zoek ik andere manieren om te getuigen, net zoals miljoenen Christenen dat door de eeuwen heen hebben gedaan en nóg doen.

Als de overheid bepaalt dat Christenen alleen mogen samenkomen in speciale gebouwen met een kruis erop, zodat zij die gebouwen (naar men zegt) kunnen beschermen, dan houden Christenen zich daaraan, net zoals bijv. al decennialang het geval is in Egypte. Ook al weten ze dat dit vroeg of laat tegen hen gebruikt kan worden.

              Geef aan de keizer wat van de keizer is

              en aan God wat van God is.

Maar als de overheid bepaalt dat Christenen hun geloof niet meer mogen uitleven, dan gaat zij een grens over; ze eigent zich dan een gezag toe dat ze niet heeft, en zal daarvoor verantwoording aan God moeten afleggen, omdat ze geen macht zouden hebben als het hun niet van Boven gegeven was (Jh 19:11). Let wel: die verantwoording moet die overheid eenmaal zelf afleggen voor God; ik ben er niet toe opgeroepen hen daaraan te herinneren!

Mattheüs 22:21 maakt ons heel duidelijk dat er een specifiek gezagsterrein is van de overheid (‘de keizer’) en dat diezelfde overheid geen gezag heeft over dat ‘wat van God is’.

Op de grenzen van het gezag van de overheid en van mijzelf komen we later nog terug. Nu eerst de vraag: wat zegt de Schrift tegen mij als Christen over de overheid? Ik leef niet in de bedeling van de regering; die is immers al vele eeuwen geleden afgesloten. Toch heb ik volgens de Bijbel nog wel degelijk te maken met het aardse principe van een regering, zoals God die heeft ingesteld; en zoals we nog zullen zien: ik heb geen enkele Schriftuurlijke reden me te onttrekken aan het gezag van de overheid.

Wat zegt de Schrift mij over mijn verplichtingen naar de overheid toe?

Onderdanigheid en het doen van het goede

In Romeinen 13:1-6 deelt Gods Geest ons door middel van de apostel Paulus enkele ernstige lessen mee:

“Laat elke ziel onderdanig zijn aan de gezagsdragers die boven [ons] zijn geplaatst; want er is geen gezag dan alleen van God; en zij die er zijn, zijn door God ingesteld. Wie zich daarom tegen de overheid verzet, weerstaat de instelling van God; en zij die weerstaan, zullen een oordeel over zichzelf brengen. Want de overheden zijn er niet opdat wij bang zijn vanwege het goede werk, maar vanwege het slechte. Wilt u nu niet bang zijn voor de overheid, doe [dan] het goede, en u zult lof van haar hebben, want zij is Gods dienares, tot zegen voor u. Maar als u het slechte doet, wees dan bang, want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster om terechte straf [te brengen] over hem die het slechte doet. Daarom is het nodig onderdanig te zijn, niet alleen om de terechte straf, maar ook om het geweten. Want daarom betaalt u ook belasting; want zij zijn ambtenaren van God, die juist daarin voortdurend werkzaam zijn”.

Als we enkele kernpunten hiervan op ons laten inwerken, zien we:

  • dat wij onderdanig moeten zijn aan elke persoon of instantie die gezag heeft gekregen van God; dat omsluit allereerst onze ouders, maar ook leraren op school, de chef op het werk en elke overheidsinstantie;
  • dat de overheid Gods dienares is en door Hem is aangesteld om straf uit te oefenen[2];
  • dat zelfs de wrede Romeinse keizers en hun vaak niet minder wrede ambtenaren en officieren door God boven de onderdanen waren geplaatst – dus ook zonder enige twijfel boven de gelovigen in dat heidense wereldrijk;
  • dat wij worden opgeroepen het goede te doen, omdat de overheid tot onze zegen is aangesteld; en dat ‘goede’ is in dit kader het feit dat je je houdt aan de wetten en bepalingen van de overheid, terwijl het ‘slechte’ inhoudt dat je die overtreedt.

Het is dus duidelijk: als wij de wetten en voorschriften van de overheid niet gehoorzamen, dan erkennen we niet dat de almachtige, alleen gezaghebbende God een bepaald deel van Zijn gezag heeft ’gedelegeerd’ aan de overheid; we zijn daardoor dus ook ongehoorzaam aan God Zelf en we schroeien bovendien ons geweten dicht (dat in vs. 5 wordt genoemd). Dat wil zeggen: we negeren dan eenvoudigweg de door de Schepper gegeven ‘alarmwekker’.

Vers 7 van dit hoofdstuk geeft ons nog een extra les:

“Geeft aan allen wat hun toekomt: belasting aan wie belasting [toekomt]; tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer [toekomt]”.

Hier vinden we de opdracht eer te geven aan allen, incl. aan de overheid.

Iemand eren doe je door goed over hem te spreken, zijn rechten te respecteren, hem eervol te benaderen en je aan zijn instructies te houden als die persoon of instantie boven je is geplaatst. En let wel: het is God Die de overheid aanstelt – en niet wij als mensen, ook al leven we in een democratie.

              Kernpunten voor mijn gedrag:

                             onderdanig zijn

                             het goede doen en gehoorzamen

                             de overheid eren

Voorbiddingen en smekingen

Een volgend gedeelte waaruit we iets leren, is 1 Timotheüs 2:1-4:

“Ik vermaan nu vóór alle dingen dat smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een rustig en stil leven kunnen leiden in alle Godvrezendheid en eerbaarheid. Want dit is goed en aangenaam voor onze Heiland-God, Die wenst dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen”.

In dit gedeelte verbindt Gods Geest ons intensieve gebed voor o.a. gezagsdragers met Gods hartenwens dat verloren mensen gered worden. Hoe zit het in ons persoonlijke leven, in onze gezinnen en in de gemeentelijke bidstonden met dit aanhoudende gebed? Bidden wij werkelijk voor het koningshuis, voor alle overheden, landelijk en wereldwijd? Voor de premier, de ministers, staatssecretarissen, burgemeesters, enz.? En bovendien: doen we dat volhardend?

En hoe doen we dat? Op een eerbare manier, in het besef dat de overheid door God is aangesteld?

Bid ik intensief en volhardend voor de overheid

en voor alle gezagsdragers?

Het doel dat God voor ogen heeft met ons gebed voor gezagsdragers, is dat wij zelf als Christenen een rustig en stil leven zouden kunnen leiden én dat verloren zondaren voor eeuwig gered worden.

Als we dit Schriftgedeelte overdenken en we zien hoe vaak wij ernstig tekort schieten in dit volhardende bidden en smeken, is het dan verwonderlijk dat er zo weinig mensen tot geloof komen en ‘behouden worden’, terwijl wij als gelovigen jammerlijk falen in het gebed voor de overheid? Dit is misschien een aspect waaraan wij weinig denken, maar mocht Gods Woord ons aanscherpen, zodat wij allemaal meer en met volharding voldoen aan deze oproep van Gods Geest tot voorbede en smeking.

Ontzag voor God, eren van de overheid

1 Petrus 2:13-17 geeft ons nog meer elementen, als het gaat om de vraag wat onze houding moet zijn naar de overheid toe:

“Onderwerpt u aan elke menselijke instelling omwille van de Heere: of het nu aan de koning als de hoogste is, of aan stadhouders als mensen die door hem worden gestuurd tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van hen die het goede doen. Want zo is het de wil van God dat u door goed te doen de onwetendheid van de onverstandige mensen tot zwijgen brengt: als vrijen en niet als mensen die de vrijheid hebben als dekmantel van slechtheid, maar als slaven van God. Bewijst eer aan allen; hebt de broederschap lief; hebt diep ontzag voor God; eert de koning”.

Hier onderwijst Gods Geest ons dat wij ons moeten onderwerpen aan elke menselijke overheid – zonder uitzondering (op een andere plaats noemt de Schrift wel één uitzondering, die we nog zullen overwegen). Dus onderwerpen we ons, als het goed is, aan het hoogste gezag (‘de koning’) zowel als aan ieder die dat gezag vertegenwoordigt (‘stadhouders’ of ‘vertegenwoordigers’). En dat doen we uit diep ontzag voor God Zelf. Dáárom, dus om Hem, eren wij als het goed is de koning, of in onze tijd: de overheid heel algemeen.

Elk van ons heeft een eigen verantwoordelijkheid; en ieders geweten en geloofsleven is mede gevormd door zijn opvoeding, ervaringen, kennis van het Woord, rijpheid in het geloof, mate van gemeenschap met de Heer, enz. enz. In elke situatie moet ieders geweten telkens opnieuw door Gods Woord en Gods Geest worden geoefend; dat kan ertoe leiden dat de ene Christen de ene praktische conclusie trekt, en de tweede een andere. Zo is het altijd al geweest. Zolang we van elkaar mogen weten dat elk van ons de Heere wil gehoorzamen en Zijn eer op het oog heeft, hoort dat geen probleem te zijn.

De Schrift heeft het in de hiervoor genoemde teksten over een ‘eren’ van de overheid ‘Eer bewijzen’ doe ik niet door een fundamenteel kritische, wantrouwende denkhouding ten opzichte van medemensen, medegelovigen of de overheid; ik doe het evenmin door alles ter discussie te stellen wat de overheid zegt (hoewel je als Christen zeker niet alles klakkeloos voor waar kunt aannemen wat individuele gezagsdragers zeggen en in dat opzicht zeker ook je gezond verstand dient te gebruiken).

Maar eren doe je juist door niet negatief over de overheid te denken en te spreken, maar integendeel door voor gezagsdragers te bidden en door je aan de overheid te onderwerpen. En dat valt ook ons als gelovigen vaak sinds jaar en dag best lastig. Denk maar aan het negeren van de snelheidslimiet of aan de creativiteit waarmee er soms ook door Christenen wordt gedaan aan belastingontduiking, zwartwerken enz.

We weten allemaal wel: onderdanigheid aan ouders is niet dat je pas doet wat ze zeggen als jij er zelf mee instemt. En net zo min is onderdanigheid aan de overheid dat je pas doet wat ze voorschrijven, als je het er zelf mee eens bent. Die basishouding is sinds de zogeheten ‘seksuele revolutie’ in de jaren ’60 meer verspreid dan ooit: een ieder doet wat goed is in eigen ogen, en iedereen doet pas wat hem wordt opgedragen, als hij zelf akkoord is met de voorschriften, aanbevelingen en argumenten, of als de druk te groot wordt om er nog onderuit te kunnen.

Anderzijds kun je een enorm spanningsveld ervaren als de overheid meer en meer dingen invoert die Gods principes aan de kant schuiven. Dan is er veel wijsheid, afhankelijkheid en nederigheid nodig. En ook het bewustzijn dat de negatief kritische houding, zoals die in de westerse wereld meer en meer verspreid is, een anti-christelijke, ongoddelijke en onbijbelse levenshouding is, een mateloze zelfoverschatting die voortkomt uit de hoogmoed van het altijd verdorven, altijd sluwe vlees. Dat is het wat de geest van deze wereld kenmerkt, en waarvoor ook wij als gelovigen moeten waken, omdat wij – zoals we wel weten – niet automatisch vrij zijn van wereldgelijkvormigheid. Want ons vlees is net zo verdorven als dat van ongelovigen om ons heen. En dat vlees zal altijd proberen zichzelf te excuseren met fraaie redeneringen over de fouten van anderen.

Zoals gezegd is die hoogmoedige houding wijd verspreid in de wereld. En wij als Christenen leven nog in die wereld. En daardoor lopen ook wij als gelovigen gevaar te worden beïnvloed door een wereldgelijkvormig denken. We zijn er door onze bekering niet automatisch vrij van.

Wat moeten wij als Christenen daarmee dan doen? Maar één ding: veroordelen: ‘Doodt dan uw leden die op de aarde zijn’ (Kol 3:5). Het kruis van Christus, waar Hij stierf in de diepste vernedering, werpt het volle Goddelijke licht op onze aangeboren innerlijke houding van hoogmoed.

                            Kernpunten voor mijn gedrag:

                             bidden en smeken voor de overheid

                             diep ontzag hebben voor God

                             de overheid eren

De ‘uitzondering’: God meer gehoorzamen dan mensen

Ja maar, moet ik dan de overheid blind gehoorzamen? Moet ik alles maar doen wat ze zeggen? Ze zijn niet eens gelovig en de regels zijn niet logisch!…

Blind gehoorzamen? Nee, zo noemt Gods Woord dat nergens. Maar het zegt wel duidelijk dat we onderdanig moeten zijn, gehoorzaam, eerbaar. Soms doen we dat, terwijl wij de realiteiten heel anders beoordelen. Dat zag je bijv. tijdens de corona-pandemie. Sommige maatregelen leken aanvankelijk deels te zijn genomen door onbekendheid met deze nieuwe ziekte, de ernst en het verloop ervan, maar soms ook door angst, en regelmatig ook vanuit de gedachte dat de mens toch alle touwtjes in handen moet hebben, dat wij zélf ons leven bepalen, dat wij er wel voor zorgen een ziekte uit te bannen… ‘Samen redden we het wel’… Dat is een hoogmoedig streven dat onze westerse denkwijze kenmerkt en ook tot uiting komt in denken en handelen van overheden en instanties.

Wij als Christenen moeten weliswaar nuchter en verantwoord zijn, maar we hoeven geen angst te hebben, want ‘wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heeren hand’. Wij weten dat wij in Gods hand zijn, dat we daar veilig zijn, en dat we uitsluitend op Gods tijd dit aardse leven verlaten – wat ons nooit ontslaat van onze eigen verantwoordelijkheid.

Dat besef van Gods genadige bescherming en ‘tijdpad’ én tegelijk van mijn eigen verantwoordelijkheid speelt trouwens elke dag een rol, ten aanzien van gezonde voeding, voldoende beweging, oplettendheid in het verkeer, het voor zover mogelijk voorkomen van ziekte en van de verspreiding ervan, enz.

Er wordt vaak veel beweerd over allerlei veronderstelde verkeerde motieven en belangen van overheidsinstanties en gezagsdragers. Maar… was het ooit anders? Immers, door wat voor belangen werd keizer Nero gedreven? En Pilatus? En Herodes? Het waren vast en zeker geen positieve, maar vleselijke en zelfs satanische drijfveren die hen aanspoorden en hun hele leven en handelen beheersten!

Maar dit spreekt geen enkele onderdaan vrij van het Goddelijke bevel tot onderdanigheid en onderwerping. En het geeft ons als gelovigen, als kinderen van God, al helemaal geen vrijbrief tot burgerlijke ongehoorzaamheid, tot dwarsliggen, tot het volgen van eigen meningen!

Kennis vermeerdert smart

Bovendien zegt Gods Woord duidelijk dat kennis smart vermeerdert (Pred 1:18); door al het rondneuzen op internet, zoals dat vandaag de dag door velen gedaan wordt (en wie is er vrij van?) krijg je meer kennis: échte kennis of kennis van nepnieuws. Helaas… lang niet iedereen onderscheidt dit verschil tussen echt en nep. Maar in veel gevallen krijg je er meer worstelingen, gewetensnood e.d. door. Dat geldt op elk vlak van ons leven, op elk terrein van kennis.

In onze tijd snuffelen velen urenlang in boeken, op internet, video-kanalen en sociale media, op zoek naar argumenten voor hun mening, hun angstige voorgevoelens, het onprettige idee dat ze hebben over iets wat de overheid aanbeveelt of voorschrijft. En in onze tijd zullen ze altijd wel argumenten vinden voor hun mening, want iedereen verspreidt zijn zienswijze op het internet, dat helaas net als een grote afvalberg is.

Is dat Gods weg voor ons? Zeker niet. In 1 Korinthe 10:26-27 lezen we hoe wij moeten omgaan met wat ons wordt voorgezet aan voedsel, en dat principe mag zeker ook worden toegepast op allerlei vormen van medicatie, vaccinatie e.d.

Zo hebben we dat tenminste zelf als echtpaar ervaren, toen we door de jaren heen op aanbeveling van medische experts medicatie en vaccinaties hebben genomen. De Schrift zegt in die verzen: ‘Eet alles wat op de vleesmarkt wordt verkocht, zonder te onderzoeken om het geweten. Want de aarde en haar volheid is van de Heere’.

Daarbij moet ik wel aantekenen dat niets een automatisme hoort te zijn, maar dat alles telkens opnieuw voor de Heere mag worden overwogen. Dan kun je dus de ene medicatie met volle vrijmoedigheid en gewetensrust nemen, en in een andere geen rust hebben. Dat hebben we in de loop van de tijd ook meegemaakt bij diverse ernstig zieke gelovigen, die zeiden: ‘Het is goed zo, ik hoef geen behandeling meer’.

Bovendien: door zo bezig te zijn met onze eigen onderzoekingen en analyses van de situatie zien we vaak door de bomen het bos niet meer. We verspillen er veel kostbare tijd mee, die we beter kunnen inzetten tot redding van zondaren en tot opbouw en geloofsbemoediging van Gods kinderen; en we verliezen totaal de hand van de Heere uit het oog.

Immers, wij zijn voor een dure prijs gekocht; en God wil Zijn doel niet alleen bereiken met de overheid en met alle personen die enige verantwoording over ons dragen, maar ook en allereerst met ons zelf. Als wij alles wat er gebeurt toeschrijven aan mensen en hun verdorven plannen, zullen we Zijn machtige hand in het wereldgebeuren steeds minder onderkennen. Daardoor lopen we ook de ernstige lessen mis die Hij ons wil leren.

Het is daarbij ook triest hoe gemakkelijk gelovigen zich in denken en spreken één maken met mensen die met regelmaat de pers halen; en dan doel ik op ongelovigen die allerlei onbewezen verzinsels en/of negatief gepraat verspreiden, en soms misschien ook wel rake punten presenteren – maar die dat vaak doen op een rebelse manier. Hun meningen worden ook onder gelovigen doorverteld of via sociale media doorgegeven. Hebben we er al eens aan gedacht dat we op die manier óók onder een ongelijk juk gaan met ongelovigen (2 Kor 6:14-18)? Is dat geen minachting voor Hem van Wie wij het juk op ons mogen nemen?

Zitten we écht onder Zijn juk? Dat sluit nuchter en verantwoord zélf nadenken niet uit. Maar er is wél een gevaar als wij ons laten brengen onder het juk van ongelovige (complot-) denkers en kwaadsprekers. Onder beide jukken tegelijk – dat zal nooit lukken!

Onder welk juk zit ik eigenlijk?

Daarbij mogen we niet vergeten: elke vorm van kwaad spreken is een ernstige zonde in Gods oog – ook over de overheid! Voor die zonde moest Christus door God verlaten, geslagen en verdrukt worden! Als we ons daarvan meer bewust zijn, zouden we dan niet voorzichtiger zijn in ons spreken? Letten we er wel op of het ons nieuwe leven in Christus is dat zich openbaart?

Voor een opnieuw geboren mens geldt niet dat hij alles voor waar hoeft aan te nemen wat allerlei overheidspersonen en instanties zeggen; hij hoeft evenmin te analyseren wat de persoonlijke geloofsovertuigingen van gezagsdragers zijn, of hun drijfveren, de lange-termijn-doelen die hun voor ogen staan e.d.; en voor zo iemand geldt evenmin dat hij dat allemaal met anderen moet delen. Dat is niet de door God gegeven weg.

De Schrift zegt eenvoudigweg dat elke ziel verplicht is onderdanig te zijn aan de door God over haar gestelde overheden. Daarbij mogen we nooit vergeten dat wij als kinderen van God weliswaar hier op aarde leven en hier een verantwoording hebben (school, werk, gezin, enz.), maar dat we vreemdelingen en bijwoners zijn (1 Pt 2:11), pelgrims voor wie deze aarde een land is waardoorheen we op reis zijn naar ons Vaderland en einddoel in de hemel. Ons burgerschap is in de hemelen (Fp 3:20-21).

En als we ons daarvan bewust zijn en zó leven, bevinden we ons op de weg van zegen.

Kernpunt:

Op het terrein van het geloof

eer ik God

door Hem boven alles te gehoorzamen.

De kenmerken van onze tijd en de vrucht van de Geest

Galaten 5:22-25 onderwijst ons:

“Maar de vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zulke dingen is er geen wet. Maar zij die van Christus zijn, hebben het vlees gekruisigd met de hartstochten en de begeerten. Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen”.

Een eenvoudige vraag komt in ons op: is wantrouwen een vrucht van de Geest? Zeer beslist niet!

Achterdocht, zwarte beestjes zien, het interpreteren van andermans motieven, overal iets achter zoeken, menen dat overheidspersonen alleen maar regels opstellen om macht over jou te krijgen… het zijn allemaal tendensen die voortkomen uit het door en door verdorven vlees. Dat vlees gruwt van de gedachte dat een ander iets over mij te vertellen heeft – zeker als het gaat om het vlees hier in ons moderne West-Europa…

Dat neemt overigens niets weg van een andere kant van deze medaille, nl. dat recente ontwikkelingen (pandemie, oorlog in Oekraïne, stikstofproblematiek enz.) lijken te hebben bijgedragen tot een (voorbereiding van) een blauwdruk hoe een kwaadwillende overheid in de toekomst, als de Gemeente is opgenomen, de hele bevolking juist in Europa zal manipuleren achter het beest aan… En dat wij als gelovigen daar huiverig voor zijn, is niet anders dan vanzelfsprekend.

Dus zeker kunnen we tendensen zien die zorgen baren, want ze bereiden een tijd voor wanneer niemand meer iets kan kopen of verkopen als hij niet het teken van het beest draagt; een wereldsysteem wordt voorbereid waarin voor God, Zijn Woord, Zijn Christus en ook voor de Zijnen geen plaats is. En tegelijk weten we dat al sinds de zondeval de wereld in de macht van de boze ligt; misschien waren wij ons er alleen niet zo van bewust…?

Het kan noodzakelijk zijn om met feitelijke onderbouwing bepaalde tendensen af te wijzen; hierin heeft iedere gelovige ook zijn eigen geweten voor het aangezicht van de Heer.

Maar daarbij mogen we niet vergeten: achterdocht, kwaadspreken en niet-respectvol spreken zijn beslist geen vrucht van Gods Geest in het leven van de gelovige. Ze zijn kenmerken van de wereld, van het vlees, van de hoogmoed die de mens karakteriseert. En als gelovige moet ik weten: dat alles vond zijn eind in de kruisdood van Christus op Golgotha.

Natuurlijk zien wij allemaal zorgwekkende ontwikkelingen in onze maatschappij, die tenminste voor een deel zijn en worden bevorderd vanuit de overheid. Denk maar aan de moderne, vrijzinnige, God-vijandige visies en praktijken wat betreft abortus (incl. de vasthoudendheid waarmee de afschaffing van de bedenktijd bij abortus wordt doorgedrukt), euthanasie, het door God ingestelde huwelijk, de beoefening van seksualiteit, de bandeloosheid en soms haast straffeloosheid van zware misdaden, die zorgwekkend gedrag en criminaliteit bevorderen; het niet meer aandringen op ontzag, het niet meer uitoefenen van gezag, het niet meer erkennen van gezag, de respectloosheid en verruwing – het zijn allemaal gevolgen van het wegredeneren van God uit het dagelijkse leven in onze maatschappij.

Als Christen kun je daarover niets anders dan bezorgd zijn. Je ziet de gevolgen van het loslaten van Goddelijke normen – en tóch mag ons dat niet verwonderen, want het is al door Gods Woord voorzegd. Lees het maar na in 2 Timotheüs 3:1 e.v., en je ontdekt hoe de mensen in de laatste dagen voor Christus’ komst zullen zijn.

Kernpunt:

Bij onze zorgen moeten we verschil maken

tussen de aantasting van het Christelijke geloof

en verondersteld wanbeheer of verkeerde prioriteiten van de overheid.

Maar ook andere dingen kunnen bij ons als mensen vragen oproepen. Als gelovige kun je er soms voortekenen in (menen te) zien van de tijd na de opname – maar zonder dat we kunnen stellen dat dit gaat om het terrein van het geloof. Denk bijvoorbeeld maar aan:

  • de manier van omgaan met ziekten of een epidemie (vanuit de gedachte dat we het er samen wel onder krijgen, want we móeten als moderne mensen toch laten zien dat we het redden zonder God?!),
  • de omgang met milieu, met de stikstofproblematiek e.d. (hoewel we als Christenen zeker een verantwoording hebben hoe we omgaan met Gods schepping),
  • aan de toevloed aan immigranten die de islam meebrengen,
  • aan houdingen tegenover Israël en omliggende landen,
  • aan de sympathie tegenover het weggeven van nationaal gezag aan Europa, enz.

Dat is géén geloofsterrein. Je kunt uiteraard je gedachten over dit soort aardse of wereldse thema’s hebben – maar het is jammer je gedachten, woorden, tijd en energie eraan te verspillen; daardoor missen wij Gods hemelse doel met ons. Wij hebben hierin als kinderen van God geen maatschappelijke taak, óók geen waarschuwende naar de overheid en onze medemensen toe, anders dan dat we hen waarschuwen voor het eeuwige verderf dat voor iedere ongelovige staat te komen! Wij mogen daarom lichten zijn in een donkere wereld door te verkondigen Wie de enige Redder is: Jezus Christus.

En voor zover wij persoonlijk met dit soort thema’s te maken krijgen, laten wij dan handelen naar Gods gedachten. Als voorbeeld: je kunt je grote zorgen maken om de toenemende invloed van de islam. Dat kan heel terecht zijn. Maar als de Heere het zo leidt dat je nieuwe buurman een moslim is, ben je dan bereid hem uit liefde in aanraking te brengen met de boodschap van Gods licht en Gods genade?

De hoogmoed van ons vlees

We zien dus ongetwijfeld allemaal zorgwekkende tendensen in onze maatschappij, maar we mogen niet vergeten: het is hoogmoedig om te doen alsof we God zijn en andermans diepste gedachten en drijfveren kennen; en het is zondig om zulke veroordelende analyses van andermans motieven ook nog eens mondeling of schriftelijk (bijv. online) met anderen te delen.

En dat mes snijdt naar twee kanten: van ons als gelovigen naar de overheid toe, maar ook naar elkaar toe. Het gaat ons er in deze brochure niet om dat wij elkaar de maat meten; elke gelovige moet zijn of haar keuzes en beslissingen nemen naar de beginselen van Gods Woord en tot eer van de Heer.  Laat een ieder in zijn eigen innerlijk ten diepste voor de Heer overtuigd zijn; of iemand zich dan wel of niet laat vaccineren, is geen geloofszaak. Door de eeuwen heen zijn vragen van medicatie, preventie en behandeling gelukkig – voor zover mij bekend – maar zelden een twistvraag geweest voor gelovigen; geve de Heer genade dat dat ook nu zo mag zijn, of opnieuw zo mag worden.

Maar hoe dan ook, voor ons allemaal geldt: roddels, kwaadspreken en laster zijn verdorven werken van het vlees. Ze zijn vandaag de dag wijd verspreid.

Kwaad spreken betekent niet meteen dat je niet de waarheid spreekt – het betekent dat je negatieve dingen (waar of niet) over anderen verspreidt. Of het nu in een gesprek is, via WhatsApp of via allerlei sociale media; of ook door middel van magazines. Is het niet stuitend hoeveel Christenen zich de afgelopen jaren hebben overgegeven aan kwaadsprekerij? Over medemensen, over medegelovigen die een andere keus dan zij hebben gemaakt, en over instanties die door de eeuwige God boven ons zijn geplaatst?! Of We moeten erkennen dat dát niet tot eer van de Heere kan zijn.

Kernpunten:

Wantrouwen en achterdocht zijn geen vrucht van Gods Geest!

Het beweren van negatieve dingen breekt af; het is niet opbouwend en bewerkt geen vrede. Het gevolg ervan zijn dan ook toegenomen onvrede en vele fricties, verwijten en zelfs chanterende uitingen en dreigementen van haat en doodslag in de maatschappij. En helaas gaat dit ook aan de Gemeente van God niet voorbij.

Hoeveel spanningen zijn er niet veroorzaakt door de pandemie en de maatregelen van de overheid? Of als we eerlijk zijn, moeten we eigenlijk zeggen: de spanning is niet alleen ontstaan door de pandemie en de overheidsbepalingen, maar soms ook door de hoogmoed en het individualisme die onze tijd kenmerken – en die ook onszelf helaas dreigen te kenmerken. Dat moet elk van ons, ik allereerst, veroordelen in Gods licht.

Deze listige vorm van wereldgelijkvormigheid leidt ertoe dat we in ons denken net zo te werk gaan als de wereld: we analyseren zelf hoe we tegen e.e.a. aankijken, kritiseren de overheid[3] en nemen allemaal nét een wat ander standpunt in. En zo krijgt de duivel het voor elkaar dat wij ons bezighouden met een oorlog, stikstofproblematiek, een pandemie, met de overheid, met allerlei maatregelen en met elkaar. Dat is een groot plezier voor hem – want al die tijd en energie wordt nu niet besteed aan de Christus van God!

En zo vallen Christelijke gemeenschappen uit elkaar, zoals in vele plaatsen en landen is gebeurd – omdat we niet met Christus bezig zijn, maar met wat er in de wereld gebeurt en het daarin niet met elkaar eens zijn. Is dat niet een ‘bedenken van aardse dingen’, zoals Filippenzen 3 het als kenmerk van ongelovigen noemt?

Kernpunt:

Kwaadspreken (waar of onwaar) is altijd een verdorven werk van ons vlees.

Niets dan Jezus Christus?

Wát een contrast met de apostel Paulus! Hij had zich voorgenomen niets anders onder de gelovigen te willen prediken dan Jezus Christus en Die gekruisigd!

En wát een overeenkomst met de Emmaüsgangers, die door de Heere Jezus moesten worden vermaand met de woorden: ‘Wat zijn dit voor woorden die u al wandelend met elkaar uitwisselt?’ (Lk 24:17); en het gevolg van hun onderlinge gesprek was ook nog eens dat ze bedroefd bleven staan. Verdriet, teleurstelling, ontmoediging – net zoals vandaag de dag. En geestelijke stilstand – net zoals zo vaak in onze tijd…

We leven in een tijd waarin de wereldgelijkvormigheid bijzonder zichtbaar wordt – ook in de hoogmoed van het leven (1 Jh 2:16). Die hoogmoed heeft tot gevolg dat ons eigen ik zichzelf beter vindt dan anderen; dat het eigen ik alles beter weet; dat onze eigen mening telt; dat ons vlees met minachting denkt aan anderen die zo dom zijn om dit of dat te beweren. Laten we over en weer alert zijn op dit gevaar!

De tijd waarin wij leven, ligt ver na de morele revolutie uit de jaren na 1960, en die werpt z’n bittere vruchten af. De wereld heeft alle banden en touwen van zich geworpen; men laat zich niets meer gezeggen. Dat is een kenmerk van deze laatste dagen, waarin de verwerping van de Christelijke geloofswaarheid steeds meer zichtbaar wordt: ‘Evenzo inderdaad verontreinigen ook deze dromers het vlees en verwerpen de heerschappij en lasteren de heerlijkheden’ (of: de hoogwaardigheidsbekleders; Judas vs 8). Zijn wij in die omgeving nog totaal anders? Zijn wij werkelijk het licht van de wereld?

Wie of wat is de inhoud van onze gesprekken?

Ons spreken over de overheid

Deze hoogmoed gecombineerd met een rebelse geest blijkt ook steeds sterker in de manier waarop mensen in deze wereld denken en spreken over de overheid. Dat gebeurt dan vaak op de manier van: “Ik laat me toch zeker niets zeggen door die minister? Moet je hem of haar zelf eens zien?!”

We hebben al gezien dat dit soort denken en reageren voortkomt uit een anti-christelijke mentaliteit. En al zijn we gelovig, toch zijn we zolang we op aarde zijn, helaas niet automatisch vrij van een verkeerd denken. Het gevolg is dat ook wij gevaar lopen met alle kracht de overheid tegen te spreken en tegen te werken. Er is soms sprake van wantrouwen; en zoals we al hebben gezien: dat is géén vrucht van de Geest. Alles beter weten dan de door God aangestelde overheid is niet een vorm van ‘God verheerlijken in ons lichaam’. Die vrucht van de Geest kun je ook helemaal niet verwachten bij ongelovigen. Maar mochten wij als gelovigen een lichtend voorbeeld voor onze omgeving zijn!

Je eigen norm zijn, zelf wel bepalen wat je goed vindt, je niks laten voorschrijven… zou ik als kind van God daarmee mijn Vader eren? Is die houding niet eerder een kenmerkende eigenschap van de wereld die in het boze ligt en in de macht van de boze? En ook al is die houding bij gelovigen vaak ingepakt in een mooi Christelijk cadeaupapier, toch moet elk van ons zichzelf de vraag voorleggen: stemt die houding overeen met de eerbare levenswandel waartoe Gods Woord ons aanspoort?

Dus moet ik deze vraag telkens opnieuw voorleggen aan mijzelf: is dát wat de Schrift mij leert?

Lijd ik, lijden wij niet heel gemakkelijk aan wereldgelijkvormigheid in de vorm van een zondige zelfoverschatting, waarbij ieder denkt, bepaalt en doet wat goed is in eigen ogen?

Terug naar het geweten: aangezien wij niet leven in de bedeling van het geweten, maar Gods Woord en Zijn Geest hebben, moeten we weten dat niet ons geweten en onze kennis van zaken (meestal: onze vermeende kennis) de norm zijn, maar dat onze Schepper-God ons heeft bevolen onderdanig te zijn aan de overheid, te bidden voor mensen die boven ons geplaatst zijn en hen te eren.

Wat de gehoorzaamheid aan de overheid betreft, is er maar één uitzondering, en daarop komen we nog terug.

Je kunt God verheerlijken met je mond

door eerbaar te spreken

over de overheid.

Verwarring tussen bedelingen

Zoals we al mochten zien, leven wij in de tijd van de genade. Net zoals voorgaande bedelingen toont ook onze tijd het volstrekte falen van de mens aan om te doen wat God beveelt en vast te houden wat Hij ons toevertrouwt.

Net zoals andere bedelingen zal daarom ook dit tijdperk worden beëindigd door oordeel, waaraan voorafgaand de Gemeente wordt weggerukt van de aarde (1 Th 4:13vv).

Die tijd van oordeel na de opname van de gelovigen omvat ook de ‘grote verdrukking’ (Mt 24:21), een tijd van grote benauwdheid voor Jakob (Jer 30:7). Dan zal in Israël de antichrist heersen en in Europa het ‘beest uit de zee’ (Op 13:1 e.v.); dan zal het getal van dit beest de norm zijn en het enige middel waarmee kan worden gekocht of verkocht (Op 13:17-18); dan zal er een machtig en sterk hersteld Romeins rijk zijn onder dit beest uit de zee: het hoofd van het herstelde Romeinse rijk (waarover Op 13 ons e.e.a. meedeelt).

Vele gelovigen verwarren de tijd waarin wij nu leven met die toekomstige periode en zien overal duistere satanische plannetjes als een vervulling van uiteenlopende teksten uit o.a. het Boek Openbaring. Naar de leer van de Schrift zijn ze daarvoor tenminste enkele jaren te vroeg! Maar het is duidelijk dat we al wel kenmerken zien, want ‘de verborgenheid van de wetteloosheid’ is al werkzaam.

Openbaring 1:19 geeft de indeling van dit Bijbelboek: hoofdstuk 1 behandelt wat Johannes toen had gezien; hoofdstuk 2 en 3 laten zien wat nu is: de ontwikkeling van de Gemeente op aarde, en Openbaring 4-22 tonen ‘wat hierna gebeuren moet’, d.w.z. nadat de Gemeente is weggenomen van deze aarde. Elementen uit bijv. hoofdstuk 13 blind toepassen op onze tijd, is geen Bijbeluitleg, geen ‘recht snijden van het Woord van de waarheid’ (2 Tm 2).

Maar werkt de duivel nu dan niet?

Ja maar, zal iemand zeggen, is satan nu dan niet actief? Zeker wel! Maar let op: dat is hij al vanaf zijn val. En niet pas sinds Nederland steeds minder Christelijk wordt.

Uiteraard zijn er dus al eeuwenlang krachten van satan werkzaam; boze geesten zijn er overal; duistere plannen worden al sinds mensenheugenis gesmeed, in alle lagen van de bevolking, dus vast en zeker ook door mensen die horen bij de overheid. En het lijdt geen twijfel dat er al heel lang internationaal overleg is, ook tussen ongelovige regeringsleiders. Er zijn al jaren, ja, eeuwen, berichten dat zelfs ‘Christelijke’ regeringsleiders deel uitmaakten van de vrijmetselaars en andere ernstige dwalingen, en dat men elkaar ontmoette voor besprekingen.

Dat is beslist verontrustend, maar niet verwonderlijk in Bijbels perspectief. Waar ze het over hebben…? Ik mag weten: dat is niet mijn zaak. Want het gaat mij als Christen, als hemelburger, niets aan. Zou het me bovendien moeten verbazen, als ik de Schrift ken, maar ook de verdorvenheid van het hart van de mens? En moet ik mij ertegen verzetten?

De verborgenheid van de wetteloosheid werkte al in de dagen van de apostelen (2 Th 2:7), en ongetwijfeld nu in onze tijd minstens zo sterk als toen. Maar nergens worden we opgeroepen om na te snuffelen wat de verborgen motieven van anderen zouden kunnen zijn. ‘De verborgen dingen zijn voor de HEERE, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om al de woorden van deze wet te doen’ (Dt 29:29).

Wat ook ons standpunt is over de één of andere maatregel of aanbeveling, laten we oppassen niet wereldgelijkvormig te zijn in ons denken en te menen dat wij kenners van andermans hart kunnen zijn; want dat was precies de valkuil van satan en zijn demonen.

Kernpunten:

De verborgen dingen

zijn voor de Heere –

en niet voor ons!

Laten we ons eenvoudigweg houden aan de woorden uit dit vers: ‘… om al de woorden van deze wet te doen’. Dat houdt, toegepast op ons als Christenen, in dat God ons Zijn waarheid heeft geopenbaard opdat wij en onze kinderen Zijn woorden uit liefde in acht zouden nemen. Zouden we niet liever die heilige, gelouterde woorden voorstellen aan onze kinderen en jongeren, waarvan Christus Zelf het heerlijke Middelpunt is?!

Kernpunten:

Satan is al actief vanaf de zondeval – en hij zal daarmee voorlopig doorgaan.

Maar je kunt geen bedelingen met elkaar verwarren.

We leven niet in Openbaring 13.

Wat betreft die satanische plannen: in 1 Timotheüs 4 zien we bijv. dat er al in de apostolische tijd leringen van demonen werden verspreid die het huwelijk aantasten en de mensen uiteenlopende voedselvoorschriften opleggen in strijd met de bevelen van de Schepper. Het lijken in onze ogen misschien maar ‘kleine’ aanpassingen van Gods gedachten als het gaat om voedsel en om het huwelijk – maar God beoordeelt ze als demonisch.

En hoe verderfelijk werkt de satan nu door de vele antichristen die van ons zijn uitgegaan, d.w.z. door mensen die zich een tijd bevonden te midden van de Christenen, maar die God gekomen in het vlees loochenen. Daarbij moeten we denken aan de uiteenlopende valse leringen van de moderne theologie, die de grondslagen van het Bijbelse Christendom aantasten. Dát zijn de voorlopers van de antichrist.

Maar niemand heeft het recht om de overheid als zodanig satanische bijbedoelingen en plannen in de schoenen te schuiven, tenzij beslist vaststaat dat de persoonlijke heerlijkheid van God en Zijn Zoon wordt aangetast en uitgehold – ook al weten we dat de meeste van hen geen gelovige kinderen van God zijn.

Dat neemt tegelijk niets weg van het ernstige feit dat we in het algemeen steeds meer anti-christelijke, God-vijandige tendensen zien in onze maatschappij, en dat Christenen steeds meer uitgerangeerd worden, Bijbelse principes belachelijk worden gemaakt, ja, zelfs bij de wet veroordeeld worden (bijv. als het gaat om de heilige instelling van het Bijbelse huwelijk). En dat is vanzelfsprekend verontrustend voor ieder toegewijd kind van God.

De filters van Filippi 4:8

Zullen we persoonlijk en samen de filters van Filippenzen 4:8 herontdekken en weer gaan toepassen? Daar zegt Gods Geest ons immers:

“Overigens, broeders, alles wat waar, alles wat eerbaar, alles wat rechtvaardig, alles wat rein, alles wat liefelijk is, alles wat welluidend is, als er enige deugd en als er enige lof is, bedenkt dat”.

Als wij geen 100% vaststaand bewijs hebben van satanische bedoelingen, moeten onze monden erover zwijgen, en veelal zullen we ook onze gedachten moeten veroordelen voor de Heer.

En de besliste zekerheid over feiten krijgen we niet op het internet. Dat is niet onze informatiebron; dat is immers een vuilnisbak van alle mogelijke wind van leer en mening, met hier en daar een site die de waarheid van Gods Woord doorgeeft.

Op allerlei sites en sociale media wordt de toetssteen van Gods Woord in de verste verte niet aangelegd: “… dan moet u het onderzoeken, grondig uitzoeken en goed navragen. En zie, is het de waarheid, staat de zaak vast, is zo’n gruwelijke daad in uw midden gedaan…” (Dt 13:14). Zouden wij er dan op mogen afgaan?

En de vraag of het waar is, en ofde waarachtige God het als waarheid ziet, is nog maar de eerste filter. Want zelfs al zou het waar zijn, dan is het nog oneerbaar, onrechtvaardig, onrein en lelijk wat er door vele mensen vandaag de dag wordt verspreid – helaas inclusief door gelovigen.

Kernpunten:

Laten we Gods filters toepassen op ons denken en spreken!

Dat vermindert de verspreiding van onreinheid.

Daarom vervolgt vers 9 als een aansporing: “Wat u ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en de God van de vrede zal met u zijn”.

Is de God van de vrede met ons? Kan Hij wel werkelijk met ons zijn? Is het Zijn vrede die gelovigen in tal van kringen aanspoort om telkens opnieuw discussies aan te zwengelen? Is het niet integendeel een valstrik van satan om de kudde uiteen te drijven (Ez 34) door onrust en onenigheid te brengen? En daarbij gaat het vaak niet eens over fundamentele principes, maar over tijdelijke, aardse dingen, soms over dingen die in deze wereld gaande zijn…

De enige uitzondering

Zoals al gezegd is er één uitzondering waarin er iets hogers bestaat dan de gehoorzaamheid aan de overheid: “Men moet God meer gehoorzaam zijn dan mensen” (Hd 5:29). Let erop dat Gods Woord ons hier niet zegt: wees dan maar ongehoorzaam aan de overheid!

Daarom is dit eigenlijk geen uitzondering. Want het Woord plaatst in zaken die het geloof en de geloofsbeoefening betreffen, iets hogers voor onze harten dan gehoorzaamheid aan de overheid, en dat is: gehoorzaamheid aan God. Het Woord van God spoort ons dus altijd aan tot gehoorzamen. En op alle terreinen waarop God geen expliciet voorschrift of bevel aan ons als Christenen heeft gegeven, moeten wij Hem eren door de overheid te gehoorzamen.

Kernpunt:

Wij moeten God eren

door de overheid te gehoorzamen…

Alleen als het gaat om de inhoud en verwerkelijking van het Christelijke geloof in ons persoonlijke en gemeenschappelijke leven, trekt Gods Woord een streep. De overheid heeft op dat terrein geen enkele macht, dus heeft ze geen bevoegdheid om ons voor te schrijven wat we geloven en volgens welke principes of met welk doel we bijv. als gemeente moeten samenkomen. Dat ligt op het terrein van het geloof, waarover God de enige Gezaghebbende is.

Maar als er door de overheid vanwege oorlog, een dreigende opstand, natuurrampen of een virus bepaalde beperkingen aan de uiterlijke vormgeving worden opgelegd, terwijl we wél kunnen geloven, zou Gods weg om Hem te eren dan werkelijk burgerlijke ongehoorzaamheid kunnen zijn?

Als de overheid ons voorschrijft vanwege die omstandigheden samen te komen met een beperkt aantal, met een masker op e.d., gaat zij dan echt deze door God bepaalde grens over? Doet zij dat dan voor het welzijn van de bevolking, zoals God van haar verwacht? Dit is ook gebeurd tijdens de Spaanse griep aan het begin van de 20e eeuw, toen er veel slachtoffers vielen; vanwege maatregelen konden vele Christenen in diverse landen toen maandenlang niet samenkomen rondom de Heere, en de vergaderingen hadden toen geen enkele mogelijkheid voor online prediking e.d.

Kernpunt: … behalve als die overheid iets van ons eist

waar God in Zijn Woord nadrukkelijk

iets anders van ons vraagt.

Pas als de overheid ons principieel verbiedt om Christelijke bijeenkomsten te houden[4], moeten we ons ernstig afvragen of we dan God nog meer gehoorzaam zijn dan mensen wanneer we het gemeenteleven opgeven en niet meer samenkomen.

Wat dat betreft is het beschamend hoeveel gelovigen en kringen er snel toe bereid waren zelfs verder te gaan dan de overheid in hun land heeft aanbevolen of voorgeschreven; zo waren gelovigen soms maandenlang verstoken van de ‘gemeenschap van de heiligen’, en dat heeft ongetwijfeld ernstige gevolgen, het individualisme is er sterk door toegenomen.

Het Avondmaal werd niet gevierd, de gelovigen kwamen niet of nauwelijks onder het Woord van God, de gemeente boog de knieën niet meer, Gods Woord werd niet bestudeerd… en dat alles niet omdat het niet mocht (wat Nederland betreft, tenminste), maar uit angst of uit een overtrokken doorslaan in de toepassing van aanbevelingen.

Angst is altijd een verkeerde drijfveer en leidt zelden tot iets goeds – en al helemaal niet op het gebied van het geloof.

Niemand van ons heeft de wijsheid in pacht om dit soort situaties te zien aankomen. We werden er dan ook ongetwijfeld allemaal min of meer door verrast. Maar hebben we vervolgens nederig het aangezicht van de Heere opgezocht en naar niets dan Zijn wil en eer gevraagd?

We mogen en willen elkaar daarin niet de maat nemen of de wet voorschrijven, maar we mogen elkaar wel tot een hulp zijn.

Vaak is er niet rustig de tijd genomen om eerst elkaars hart te proeven en samen de weg van de Heer te zoeken, maar werden stevige meningen geuit waardoor gelovigen tegenover elkaar kwamen te staan.

Achteraf gezien… in Zijn licht

Laten we – nu we een en ander hebben meegemaakt – dit liever eens in alle rust en zonder discussie in Zijn licht overwegen, persoonlijk en samen; laten we ons falen belijden en voor de toekomst rekenen op Zijn hulp.

Al deze praktische punten willen we elkaar niet voorschrijven, maar als we terugkijken, zien we toch hoe vaak wij allemaal hierin hebben gefaald om niets dan de eer van de Heere te zoeken. Daarom is dit zeker iets waarover we de komende tijd nog eens rustig opnieuw zouden moeten nadenken: hebben we de Heere Jezus in deze onverwachte omstandigheden werkelijk geëerd? En hebben we naar vrede gejaagd met alle geloofsbroeders en -zusters met wie de Heere ons in onze plaats samen heeft geplaatst?

Laten we ons voor Hem verootmoedigen als angst of overmoed onze drijfveren waren; en laten we er lessen uit trekken die voor de toekomst tot nut en zegen zullen zijn – tot dat Hij ons komt halen.

“U bent voor een prijs gekocht; verheerlijk dan God in uw lichaam” (1 Kor 6:20). Moge God ons allemaal Zijn genade daarvoor geven!

E.H.W. Luimes


[1] Een bedeling is een tijdperk of ‘heilsperiode’ waarin de eeuwig onveranderlijke God de mens op verschillende manieren op de proef stelt, helaas altijd met hetzelfde resultaat, nl. dat de mens faalt. Voor een beknopte uitleg over de bedelingen wordt het boekje ‘Gods Woord recht snijden’ van C.I. Scofield, uitg. UhWdW, van harte aanbevolen.

[2] In de tijd van de grote verdrukking zal de overheid door de duivel aangesteld zijn: het ‘beest uit de zee’ als hoofd over het herstelde Romeinse rijk (Op 13:1-10) en het ‘beest uit de aarde’ in Israël, de valse profeet, de antichrist (Op 13:11-18).

[3] Waarmee ik beslist niet wil zeggen dat ik alle realiteiten ken en begrijp, en evenmin de motivatie achter allerlei maatregelen. Maar voor zover ik dat in de Schrift zie, vraagt de Heere dit ook helemaal niet van mij als Christen.

[4] In situaties waarin een aanbeveling (of zelfs verbod – maar dat hebben we in ons land niet gekend) niet alleen bijeenkomsten van gelovigen betreft, maar elke vorm van samenzijn van meer personen op bijv. sociaal, cultureel, politiek of godsdienstig vlak, moeten we voorzichtig zijn te stellen dat dit zich richt tegen het geloof. Een genuanceerde benadering is zeker aan te bevelen – hoewel tegelijk duidelijk is dat een bijeenzijn van mensen voor het één of andere maatschappelijke doel in Bijbels perspectief onvergelijkbaar is met de kostbaarheid, waarde en noodzaak van persoonlijke én gezamenlijke geloofsbeoefening.

En laten we vér weg blijven bij aanstootgevende vergelijkingen met situaties in landen van vervolging. Er zijn zelfs door gelovigen lichtzinnige uitspraken gedaan dat hun nu eindelijk duidelijk is hoe gelovigen in bijv. Noord-Korea doormaken. De regelgeving door overheden in Europa heeft tot nu toe zelfs niet bij benadering een overeenkomst met het lijden dat zich al decennialang voltrekt aan onze broederschap in de wereld, waar nl. medegelovigen in voortdurende angst moeten leven te worden opgepakt om vervolgens wrede martelingen, celstraffen, werkkampen, uiteengescheurde huwelijken, gezinnen en gemeenten te moeten doormaken.