Actieve deelname van jonge broeders in de samenkomsten

De volgende situatie is iedereen die de samenkomsten van de gemeente bezoekt, niet onbekend: daar zitten hele rijen – in de achterste rij – jongere broeders, die de mond alleen openen om ‘amen’ te zeggen of om gezamenlijk te zingen…

Aan het breken van het brood nemen deze broeders deel, ze hebben de Heer doorgaans lief en ze willen Hem en onze God en Vader dank en lof betuigen; ze willen graag de dood van de Heer gedenken, Zijn dood verkondigen (1 Kor. 11:23vv.), en Hem vanwege Zijn onzelfzuchtige liefde en overgave bewonderen.

Of is het alleen maar een goede gewoonte voor hen om de samenkomsten te bezoeken? Zonder innerlijke betrokkenheid? Betrokken-zijn kost je wel tijd en energie…

Of is het toevallig de geliefde en toch onnozele slogan: ‘Wie niets doet, maakt ook geen fouten’? Brengt dat idee hen tot zwijgen? Het kan deze onuitgesproken en onbewuste angst voor kritiek zijn, waar zo’n jonge broeder misschien wel eens van heeft gehoord en die hij het liefst wil vermijden. Of misschien zelfs de ervaring een keer bekritiseerd te zijn.

En bovendien: als je dan een keer een lied hebt opgegeven of een kort gebed gesproken hebt, en er misschien wel een vriendelijke bemoedigende opmerking over te horen kreeg, dan ontstaat er eenvoudig bij de anderen een verwachting. Stel je voor dat ze dat nog vaker van me verwachten… Nee, dan houd ik me maar liever afzijdig!

Bruikbaarheid voor een dienende taak

De hier genoemde houdingen en ‘verontschuldigingen’ zouden de jongere broeders (en ook de oudere) onbekwaam maken of hen er van af houden een ‘dienende taak’ binnen de gemeente te verrichten. Maar ik wil hierin niet generaliseren, want mogelijk zijn innerlijke zorg en zelfbeproeving redenen voor de terughoudende opstelling van sommigen. Dat zou een heel verstandige en gepaste manier van doen zijn. Het tegendeel, namelijk zelfovertuiging of zelfs zelfoverschatting en de daaruit voortkomende niet te stuiten drang tot daden, zijn juist onbruikbaar en hinderlijk in de dienst voor de Heer.

Zeker kunnen er nog andere redenen zijn die ons onbruikbaar maken. Bijvoorbeeld wanneer we ons met anderen vergelijken. Bij dit vergelijk bekijk je eerst jezelf en daarna de ander. Bezit je dan zelf niet minstens dezelfde kwaliteiten als die ander volgens jou heeft, dan laat je elke ‘dienende taak’ maar liever achterwege. Dit lijkt op bescheidenheid, wat het echter hoogstwaarschijnlijk niet is.

De vraag of iemand bruikbaar is voor een dienende taak voor de Heer, laat zich aan de hand van verschillende criteria beantwoorden. Als we in 1 Timotheüs 2 lezen dat de mannen op elke plaats moeten bidden, worden daartoe volwassen mannen opgeroepen. Als de apostel Paulus in 1 Korinthe 10 tot de ‘wijzen’ spreekt, worden geen kinderen bedoeld. We herkennen dat voor iedere dienende taak in de samenkomsten een bepaalde mate aan vertrouwdheid met de Bijbel en de essentie van de Christelijke geloofswaarheid nodig is. En natuurlijk moet de dienstknecht inhoudelijk begrepen worden, en ook letterlijk verstaan kunnen worden. Wat betreft de liederen die in de samenkomsten gezongen worden: met die liederenschat moeten we ons allemaal ook vertrouwd maken, anders zullen we geen enkel lied kunnen opgeven.

Toebereiding – geen voorbereiding

Het kan aan de andere kant ook voorkomen dat een broeder, een jongere misschien, denkt inmiddels wel genoeg Bijbelkennis te hebben verzameld en dat dat alléén hem bekwaam maakt om zich ook eens te laten horen. Hij haalt zijn vrijmoedigheid tot deelname in de samenkomsten uit zijn (ingebeelde) wetenschap dat hij een goede Bijbelkennis bezit. Het is echter ondanks goede Bijbelkennis (hoe belangrijk en noodzakelijk die ook is) helaas mogelijk een hart zonder warmte voor de Heer Jezus te hebben. De ene jongere broeder kan de bekwaamheid hebben zich goed en begrijpelijk uit te drukken; een ander beschikt niet over zo’n grote woordenschat en ondervindt bepaalde belemmeringen. Toch voelen de luisteraars bij de laatste dat hij iets zegt en iets uitstraalt wat de ander niet heeft. Gave om te spreken en goede Bijbelkennis – het zijn in een bepaald opzicht nuttige, belangrijke dingen, maar is het genoeg?

Nee, het komt aan op de werkelijke gemeenschap met de Heer Jezus, het Hoofd van de Gemeente. Gemeenschap met Hem in het alledaagse leven, voordat we ons huis verlaten. Nemen we de tijd voor gebed en het lezen van een Bijbelgedeelte? En gemeenschap met Hem tijdens onze dagelijkse bezigheden en plichten, en misschien ook in onze vrije tijd in de avond. Waar houd ik me dan mee bezig? Waarmee vul ik mijn gedachten en mijn hart? Vraag ik de Heer om raad, die Hij mij door Zijn Geest vanuit Gods Woord kan en wil laten zien? Laat ik me beschermen in alle levensomstandigheden en in de vele mogelijke verzoekingen, zodat ik mijn weg in reinheid kan gaan? Dit zijn allemaal vragen van alledag, van een Christelijke alledaagse dag.

En het is juist dít kader waar de ‘toebereiding’ plaatsvindt voor een dienende taak voor de Heer Jezus en voor of aan de Zijnen. Want hier, ‘aan de voeten’ van de Heer, laat Hij mij Zijn wil zien – voor mij heel persoonlijk.

Dat is geen openbare aangelegenheid, maar één van het alleen-zijn met de Heer. Daar leert een ieder zichzelf kennen, wordt hij bescheiden en verliest hij de wens zich als iets belangrijks voor te doen of iets te zijn onder de gelovigen.

Dienende taak – heel conrceet

In Mattheüs 18:20 belooft de Heer Jezus degenen die in Zijn Naam vergaderd zijn, dat Hij in hun midden is. Dat betekent heel erg veel: Hij is er persoonlijk! Dat betekent dan ook, dat Hij als het ‘Middelpunt’ alles bestuurt en bepaalt. Hij doet dit door de Heilige Geest. Wat ligt voor alle vergaderde gelovigen meer voor de hand, dan respectvol en eerbiedig op de leiding en de werking van de Heilige Geest te wachten?

Maar hoe ziet dat er in de praktijk dan uit? Het eerste is dat iedereen in een stil gebed mag bidden om de nodige afhankelijkheid, in stilte voor de Heer, en mag bidden om gedachten aan Hem en niet aan onszelf tijdens de dienst. Dat gebed begint trouwens al thuis, vóór we naar de samenkomst gaan!

In de samenkomst waarin het brood gebroken wordt: een broeder geeft een lied op of spreekt een gebed uit. Dan moet iedereen oplettend meezingen en aandachtig opletten: naar welke gedachten worden we door de Heer geleid? Uiteindelijk herkennen we een richting, een lijn, we zouden het een ‘rode draad’ kunnen noemen, die door de hele dienst heengaat. Misschien wordt er een gedachte op mijn hart gelegd, een lied of een Bijbelgedeelte dat ik graag naar voren wil brengen. Dan is het nodig eenvoudig Hem te vragen: Heer, is het toepasselijk? Zijn alle coupletten van het lied gepast, of alleen maar enkele ervan? Is het juist voor U dat ik dit nu opgeef? Weet je: dan geeft Hij duidelijkheid daarover!

Hoe ziet een ‘dienst van het Woord’ er precies uit, dus een samenkomst waarin je met het Woord dient? Allereerst worden ze gekenmerkt door eerbied voor het Woord, want dat is de ‘heilige Schrift’; en deze eerbied verhindert oppervlakkig en wollig gepraat; ze bewaart ons voor heftige, gedurfde of ook eigen emotionele uitingen.

Een gezonde zelfbeheersing en terughoudende opstelling gelden ook voor de vraag over welke thematiek een jonge broeder wel en over welke hij liever niets iets moet zeggen. Immers, de geuite gedachten moeten ook door de toehoorders kunnen worden aangenomen. Als het de spreker vanwege zijn jeugdigheid aan geestelijke levenservaring en wijsheid ontbreekt, zal zo’n ‘dienende taak’ waarmee hij zijn eigen leeftijd overschat, nauwelijks worden gewaardeerd en allerlei – terechte of onterechte – kritiek naar voren brengen. En dat leidt tot schade onder alle toehoorders. De Schrift geeft hiervoor de goede richting aan. Want de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderdanig (1 Kor. 14:32). Het is dan dus beter te zwijgen.

Prediker 5:1 is een ander, hulprijk principe: ‘Wees niet te snel met uw mond en laat uw hart zich niet haasten een woord te uiten voor het aangezicht van God. Want God is in de hemel en u bent op de aarde. Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn’. Te snel zijn is niet goed.

Het juiste moment om te spreken of te zwijgen niet herkennen is ook nooit goed. Zeker niet bij het bidden, en al helemaal niet bij het openbaar bidden. We moeten met overleg en weloverwogen onze gebeden voor Gods aangezicht brengen. Maar we willen ook niet vergeten dat God onze gebeden wenst, ons daar altijd weer toe vermaant en ertoe oproept. We worden opgeroepen (Hebr. 4:16): ‘Laten wij daarom met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade’!

Zie je in dat dit een bemoediging is? Of wil je je aan deze bemoediging met allerlei smoesjes onttrekken? Daarbij komt nog dat begrijpelijke gebeden uit jonge harten een geestelijke aansporing en blijdschap voor de andere aanwezige bidders betekenen, zodat die oudere broeders en zusters zich tegenover de jongeren vaak dankbaar uiten als ze hun interesse en ‘meedragen’ in de samenkomsten en daarbuiten mogen beleven.

Als kerngedeelte en als samenvatting van onze overdenkingen willen we ons het gebed van de psalmist eigen maken, voor ons leven en onze dienende taak: ‘Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hartwelgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn Rots en mijn Verlosser’ (Ps. 19:15).

‘Laten wij dus, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden, waardoor wij God dienen op een Hem welbehaaglijke wijze, met eerbied en ontzag’ (Hebr. 12:28).

Rainer Brockhaus