Aangenaam gemaakt in de Geliefde
In Numeri 23-24 neemt God een man uit de heidenen, een dienaar van de duivel. Hij gebruikt juist die man om profetieën uit te spreken. De HEERE legde Bileam Zijn woorden in de mond. Hij zegt dan: ‘Wat zal ik vloeken, die God niet vloekt; en wat zal ik schelden waar de HEERE niet scheldt? Ziet, dat volk zal alleen wonen en het zal onder de heidenen niet gerekend worden’ (vs. 8-9). En verder (zie vs. 19): ‘God is geen Man dat Hij liegen zou, noch een mensenkind, dat het hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. De HEERE, zijn God, is met hem en het geklank van de Koning is bij hem. Er is geen toverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël’.
En in hoofdstuk 24:5 staat: ‘Hoe goed zijn uw tenten, Jakob, uw woningen, Israël. Als beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; er zal water uit zijn emmers vloeien en zijn zaad zal in vele wateren zijn. God heeft hem uit Egypte uitgevoerd, zijn krachten zijn als van een eenhoorn’ (vs. 7-8).
Hoe kan God dat nu zeggen? Hij schouwt niet aan de ongerechtigheden die in Jakob zijn, terwijl de toestand van het volk zó is. Hebt u nooit verbaasd gestaan over de goedertierenheid en genade van God over ons? Hebt u nooit vol bewondering uitgeroepen: Heer Jezus, hoe is het mogelijk dat U mij niet allang weggegooid hebt? O Vader, hoe komt het toch dat U mij niet allang in de hel geworpen had? Ik heb Uw genade ontvangen en mijn leven is zó ondankbaar, mijn hart zo koud, zo egoïstisch. Ik denk alleen maar aan mijzelf en telkens opnieuw moet ik erkennen, dat ik niet naar Uw wil gevraagd heb, dat ik mijn eigen wil gedaan heb en met mijzelf bezig ben… Kent u de toestand van Romeinen 7 nog, waarin u uitgeroepen hebt: ‘Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood?’ (vs. 25).
Dan vinden we in Exodus 29 de oplossing voor dit raadsel. Gedurende de hele nacht steeg de reuk van het dagelijkse brandoffer op tot God. Elke seconde van de dag en elke seconde van de nacht rook God die heerlijke reuk. Zo wordt God ook nu voortdurend herinnerd aan dat wonderbare werk dat de Heer Jezus aan het kruis volbracht heeft. Efeze 1:16 zegt: ‘… waarmee Hij ons aangenaam gemaakt heeft in de Geliefde’, in Hem die het voorwerp is van al de liefde van de Vader. Er staat niet: ‘aangenaam gemaakt in de Zoon des mensen’, hoewel dat waar is. Er staat ook niet: ‘aangenaam gemaakt in de Heiland’, hoewel ook dat waar is. Aangenaam gemaakt in de Geliefde is: aangenaam in Hem Die het voorwerp van de liefde van de Vader is.
Als Kolosse 1:12 ons zegt dat wij bekwaam zijn om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht, dan zegt vers 13: ‘… Die ons overgebracht heeft in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde’. Dat wil zeggen: in de atmosfeer van de liefde van de Vader tot de Zoon. Dat kon, omdat Hij Zich ééngemaakt heeft met ons. De Vader wilde ons één maken met de Zoon en de Zoon heeft Zich ééngemaakt met ons en ons met Hem.
Daarom wordt al dat wonderbare wat de Heer Jezus op het kruis volbracht heeft ons toegerekend. Als God mij ziet, ellendig als ik in mijzelf ben, dan ziet Hij Christus, de Geliefde. En is de Heer Jezus niet het voorwerp van al Zijn liefde en van al Zijn welbehagen? Daarom durf ik ook zo vrijmoedig naar God te gaan, want ik weet dat ik aangenaam ben bij Hem, zo aangenaam als de Heer Jezus is.
Zonder die kennis kunnen we nooit Johannes 17:23 begrijpen. De Heer Jezus zegt daar: ‘U hebt hen liefgehad, zoals U Mij hebt liefgehad’. De Vader heeft ons nu op deze aarde lief, zoals Hij de Heer Jezus lief had toen Hij nog op deze aarde was. Als we de Heer Jezus zien in Zijn leven op deze aarde, dan begrijpen we wel dat de Vader zegt: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb’ (Mattheüs 17:5).
Als u op uzelf ziet, begrijpt u zeker niet dat de Vader dat zegt. Maar de Heer Jezus zegt het tot de Vader en de Vader loochent het niet. Waarom niet? Als Hij mij ziet, ziet Hij de Heer Jezus. Daarom kon de profeet over Israël zeggen: ‘God schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob’ (Numeri 23:21). De reuk van het dagelijkse brandoffer steeg op tot God. En door die reuk heen zag Hij Israël; Hij zag ook dat al hun zonden weggedaan waren. Die waren immers allemaal geoordeeld in het zondoffer, dat gebracht werd op de grote verzoendag.
En daarbij zag Hij het brandoffer waarin God veel meer ontvangen had dan Hij moest vorderen. Als God mij ziet in al mijn ellendigheid, dan ziet Hij mij in de reuk van het brandoffer, aangenaam in Hem Die het voorwerp van al Zijn liefde is, in Hem aan Wie God met eerbied gezegd, oneindig veel verschuldigd is. Hij is die ene Mens die God zo verheerlijkt heeft.
God ziet mij in Hem en rekent Zijn werk mij toe. Daarom kan Hij al dat falen van mij verdragen. Daarom heeft Hij mij lief, ondanks dat wat ik ben. Daarom mag ik naar Hem toe gaan met alle vrijmoedigheid. Daarom weet ik dat ik, wie ik ook ben, tot Hem naderen mag. Ik weet dat Hij mij zo lief heeft, als Hij de Zoon liefhad. Gelooft u ook niet dat de Heer Jezus welkom is bij de Vader? Zo welkom zijn ook u en ik nu door genade!
H.L. Heijkoop