Waarvan bent u lid?

Een woord voor gelovigen over de gemeenschap met andere Christenen.

Enkele voorafgaande opmerkingen

Zolang wij nog in onzekerheid zijn over de eeuwige behoudenis van onze ziel, zal onze geest zich weinig bezig houden met Christus of Zijn heerlijkheid en gescheiden blijven van de vrede en veiligheid die God de zondaar biedt. Als, aan de andere kant, iemand belijdt de weg van de verlossing te kennen, maar een koude onverschilligheid voor Christus laat zien, is dit geen bewijs van een diepgaand werk in de ziel, het is zelfs twijfelachtig of dat werk wel echt aanwezig is.

U kunt er zeker zijn, dat voor een ziel het werk van de Geest net zo’n werkelijkheid is als het werk van Christus en dat de Geest in iedere gelovige waarin Hij woont, de heerlijkheid van Christus voor ogen zal stellen. Die zal Mij verheerlijken, zegt onze gezegende Heer, ‘want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen’ (Joh. 16:14). Mochten deze bladzijden in handen komen van iemand met een bezwaard gemoed, wil ik ter bemoediging hierbij voegen, dat onze vrede niet afhankelijk is van ons gevoel betreffende het werk van de Geest in ons. Doorslaggevend is of God voldoening vindt in het werk van Christus voor ons. Dit werk is van eeuwige en onveranderlijke waarde en kan de grond van onze vrede nooit veranderen. ‘Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij was rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1 Petr. 3:18).

Hoewel ik in de eerste plaats gelovigen op het oog heb, die nog niet zo lang weten dat ze behouden zijn, is het mijn innige bede, dat deze bladzijden door Gods genade worden gebruikt tot zegen en opbouw van elke lezer, die de Heer Jezus Christus van harte liefheeft. Het is mijn wens dat uw hart vervuld en verwarmd wordt (indien dit nog niet het geval is) door de hemelse gloed, die uitstraalt uit de woorden van Johannes 13:1: ‘Jezus alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde!’ Wat een kostelijke gedachte: ‘De Zijnen!’ Niet alleen door het recht als Schepper of verkregen door de verlossing, maar de Zijnen door de Vader gegeven: ‘Zij waren Uwe, en Gij hebt ze Mij gegeven’ (Joh. 17:6). Deze gedachte is zo kostbaar voor Zijn eigen hart, dat Hij, waar Hij in dat hoofdstuk op zo bijzondere wijze Zijn ziel uitstort voor de Vader, tot zevenmaal deze woorden herhaalt. (Joh. 17). Is dit niet genoeg om ons hart te doen overvloeien?

Het is waar, dat we een korte tijd in deze koude, duistere wereld hebben te leven, maar wat een troost: Hij heeft ons lief, door alles heen ’tot het einde’. Ik vraag u met klem: laat toch nooit de gedachte toe Hem te vragen u inniger lief te hebben. Hij kan u nooit inniger liefhebben, want ‘Zijn liefde voor u zal nooit verkoelen’. Gezegend zij Zijn Naam, Zijn liefde is zoals Hijzelf is: onbegrensd en eeuwig.

Liefde onuitsprekelijk groot, Liefde, die Hij ontsloot, Weergaloos rijk! Die dood en hei verwon, En uit Gods hart, als bron, In stromen vloeien kon Niets Hem gelijk!

Het niet nodig te zeggen, dat u niet de enige bent, die in deze wereld de liefde van Zijn hart hebt en verlost is door Zijn kostbaar bloed. Er zijn mede-erfgenamen, ‘vele zonen’, die Gods eeuwige heerlijkheid tegemoet gaan. Het is mijn verlangen enige gedachten te wijden aan het samengaan op onze christelijke levensweg met onze medechristenen, ‘de Zijnen’.

Maar eerst zou ik u willen oproepen: wees in uw binnenste in overeenstemming met God en het grote belang van persoonlijke godsvrucht en oprechte toewijding aan Christus benadrukken. Dit is de basis van uw verhouding tot andere gelovigen in deze wereld.

Moge Gods Geest u dit duidelijk maken. Zuiver zijn in uw binnenste tegenover God is van even groot belang als het zuiver zijn met Hem in het openbaar, in de omgang met andere Christenen. Ter vergelijking: zou een goede tafeldienaar niet toezien, dat het servies schoon is voor het op tafel wordt geplaatst ? En zou een soldaat niet zorgen, dat zijn uitrusting in orde is, voor hij in het gelid plaats neemt?

Het is niet mijn bedoeling de gewone orde en regel te bekritiseren, integendeel. Het is juist mijn bedoeling het belang er van naar voren te brengen. Maar toch wil ik de nadruk leggen op een zaak van meer gewicht.

Wat zou een heer zeggen tegen zijn huisknecht, als zijn tafel prachtig en volgens de voorgeschreven regel gedekt was, maar het tafelzilver vies en beschadigd was en de dienaar er slordig en vuil uitzag? En welke officier zou het voldoende vinden, dat zijn mannen volmaakt, maar met vieze geweren en roestige bajonetten in het gelid staan? Een dienstknecht die de goedkeuring van zijn meester wil ontvangen, zou zorgen dat alles volmaakt in orde is!

Laten wij een ogenblik stilstaan bij de vraag: Is er iets in ons hart, dat wij daar niet zouden toelaten, als onze gezegende Heer en Meester dat hart geheel naar Zijn wil kon leiden? We moeten deze vraag eerlijk onder ogen zien en ons best doen geen zelfzuchtige gedachte in ons hart verborgen te houden voor Hem. Een Christen, die iets zou achterhouden, zegt feitelijk: “Heer, ik kan mijzelf wel aan U toevertrouwen voor van mijn behoudenis, maar niet voor mijn geluk!” Lieve lezer, laten wij meer het oog op Hem richten en aan Hem denken! Hij verkocht al wat Hij had en gaf bovendien Zijn kostbaar bloed, zodat Hij de vreugde zou smaken ons tot Zijn eigendom te maken. Nadat Hij dat alles volbracht en voor ons geleden heeft, verheugt het Zijn hart alles aan ons te schenken. Wat een liefdevolle Gever is Hij! Laat ons Hem samen prijzen en Zijn Naam verhogen!

Hoe meer u zich thuis voelt in Zijn bijzijn, hoe gelukkiger u zich zult voelen in het vooruitzicht straks met Hem thuis te zijn; en uw getuigenis, zolang u hier beneden bent, zal vurig en bezielend zijn. Dit bereiken wij niet door ons extra in te spannen, maar door dicht bij Hem te blijven en tot Hem op te zien in de heerlijkheid waar Hij nu is. ‘Zo worden wij, naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid’. Hierdoor zal iets van Zijn reinheid en heiligheid in ons leven gezien worden. Hoe meer wij praktisch op Hem gaan lijken, hoe meer ons leven een sprekend getuigenis voor Hem zal zijn. Als uw verlangen om met Hem in verborgen gemeenschap te zijn, verflauwt, zullen één of meer van de ‘kleine vossen, die de wijngaard verderven’, in uw hart een veilige schuilplaats hebben gevonden. Onderzoek daarom uw hart en spaar het niet, maar ga onmiddellijk tot de Heer en zeg in de volle overgave van uw eigen wil: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg’ (Psalm 139:23-24).

Mocht het onze enige vrees zijn Hem leed te doen en onze blijdschap Hem te dienen en te volgen.

Het is een onuitsprekelijk voorrecht de Heer lief te hebben en heel bewust alleen dat te doen, wat het hart van Christus blijdschap geeft. De heerlijkste dingen die de wereld ons bieden kan, vallen hierbij in het niet!

Het goede pad betreden en dwaalwegen vermijden

Het is goed vanaf het begin als Christen voor ogen te houden, dat het Woord van God de toetssteen is voor alles wat op ons pad komt, persoonlijk en in verbinding met anderen. In Psalm 119:104 en 128 staat: ‘Door Uw bevelen krijg ik inzicht, daarom haat ik elk leugenpad’ en ‘daarom heb ik al Uw bevelen, in alles, voor recht gehouden; maar elk leugenpad heb ik gehaat’.

Merk op, hoe beslist de Heilige Geest door de Psalmist spreekt. Het is òf een rechte weg, die in overeenstemming is met het Woord, òf een valse weg, die wij moeten haten.

De mens is van nature geneigd de dingen niet zo zwart te zien, om zijn geweten te sussen. Maar God ‘maakte scheiding tussen het licht en de duisternis’ bij de schepping en zedelijk doet Hij dat nog. De mens zou ze willen vermengen tot een zwakke schemering, maar wij hebben te waken voor deze listige drogredenen en met David te zeggen: ‘Ik haat de kwade ranken (N.V.: weifelaars), maar heb Uw wet lief!’ (vers 113)

Dit is niet alleen van toepassing op uw behoudenis of persoonlijke situatie, maar ook op uw omgang met andere christenen, of met andere woorden: uw plaats in de Gemeente.

Eén van de eerste dingen, waar het vernieuwde hart van een gelovige naar uitgaat, is de gemeenschap met Gods volk. Hij voelt zich niet langer thuis in de wereld en zoekt gelijkgestemden, ‘de hunnen’, (Hand. 4:23). Maar te midden van de verdeeldheid in het christendom, kan een wedergeboren ziel zich terecht afvragen: ‘Waar moet ik heen om een goede plek als Christen in te nemen?’ Het antwoord is: ‘Tot God en het Woord van Zijn genade’ (Hand. 20:32). Wie of wat er ook verkeerd mag zijn, God en Zijn Woord zijn de waarheid. Laat dat diep tot u doordringen en ‘keer u af van de mens, wiens adem in zijn neusgaten is’. Enige jaren geleden raakten twee Christenen, die elkaar niet kenden met elkaar in gesprek, terwijl zij samen in dezelfde treincoupé reisden. Na een poosje over de dingen van de Heer gesproken te hebben, vroeg de één aan zijn reisgenoot: ‘Mag ik u vragen, tot welk kerkgenootschap u behoort?’

‘Ik kan begrijpen, dat u dit graag wilt weten’, was het antwoord, ‘maar zou u mij eerst willen zeggen, wat volgens u mij hoort te leiden op mijn weg als Christen?’

De eerste gaf aan dat alleen het Woord van God onze gids behoort te zijn, dat ons met zekerheid de weg wijst. De medereiziger zei: ‘Mag ik uw vraag met een wedervraag te beantwoorden: In welk kerkgenootschap wijst Gods Woord mij een plaats aan?’

Na een ogenblik in stilte nagedacht te hebben, luidde zijn antwoord: ‘Ik denk in geen enkel’.

‘Dan kan ik mij nergens aansluiten, want dan zou ik, volgens uw eigen woorden, mij in een positie bevinden, waar het Woord van God mij niet in geplaatst had’, sprak de ander.

De eerste spreker sprak tegen: ‘Maar vermaant Gods woord ons dan niet de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten… en dat zoveel te meer, als u ziet, dat de dag nadert?’ (Hebr. 10:25).

‘Zeker, dat zegt Gods Woord. Maar om dit woord van vermaning te gehoorzamen, is het niet nodig lid van een kerkgenootschap te zijn; want de Heer Jezus zegt: ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen’ (Matth. 18:20).

In 2 Joh. :6 staat, dat de apostel de uitverkoren vrouw, en allen met haar, vermaant: ‘En dit is de liefde, dat wij wandelen naar Zijn geboden. Dit is het gebod, zoals u van den beginne gehoord hebt, dat u daarin zou wandelen’.

Johannes had de Heer gezien in Zijn bewonderenswaardig leven, hij had Zijn sterven op het kruis gezien, was getuige van Zijn opstanding en heeft Hem ten hemel zien gaan. Hij was er ook bij toen op het Pinksterfeest de Heilige Geest neerdaalde, om de gelovigen tot één Lichaam te dopen en zo de Gemeente te vormen. Hij had lang genoeg geleefd om te zien hoe het kwaad in de belijdende Gemeente was geslopen. Maar wat is het geneesmiddel?

Dat is niet het vormen van een zuiverder sekte of afscheiding of een verbeterde instelling. Dit is het antwoord van Johannes, door de Heilige Geest ingegeven:

‘Dit is het gebod, zoals u van den beginne gehoord hebt dat u daarin zou wandelen’. Gods Geest toont duidelijk aan dat Hij geen menselijke nieuwigheden in Gods Woord kan toelaten, omdat Zijn volk daarmee geleid wordt.

Vergelijken wij nu de tegenwoordige toestand met dit beginsel, dan kunnen wij ons zelf slechts bevinden in één van de volgende posities: òf op de grondslag door God gelegd, waarop de discipelen in het begin vergaderden, òf op de één of andere grondslag, door de mens in zijn vermeende wijsheid of verkeerde ijver gelegd.

Het ene Lichaam en zijn leden

In Handelingen 2:42 wordt van de eerste discipelen gezegd: ‘En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods en in de gebeden’. Na de bekering van Saulus van Tarsus ontving de Gemeente door deze voormalige vervolger van heiligen een geheel nieuwe openbaring, namelijk dat elke gelovige op aarde door de Heilige Geest met Christus één was; (zie Hand. 9:4; 1 Kor. 6:17; 12:12-27), en dat: ‘gelijk het lichaam één is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus; want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen met één Geest gedrenkt’ (1 Kor. 12:12,13). In Efeze 4:3 en 4 wordt hetzelfde gezegd: ‘Eén lichaam is het’, maar wij worden daar ook vermaand ons in te spannen om ’te bewaren de eenheid van de Geest in de band van de vrede’. Dat wil zeggen: wij hebben in de praktijk te handhaven, wat de Heilige Geest geestelijk gevormd heeft. Er zijn twee soorten Christenen in de wereld, met ten aanzien van bovenstaande verschillend standpunten. De ene zegt door zijn optreden: ‘De mens heeft vele lichamen gevormd, en ik ben een lidmaat van één van deze, het beste naar mijn mening. Het is doel de belangen ervan op alle mogelijke wijze te dienen, zoveel als in mijn vermogen ligt’.

De andere zegt: ‘God heeft slechts één Lichaam gevormd en mij tot een lid daarvan gemaakt. Het is het mijn grote verlangen om door Zijn genade de belangen van het Hoofd van dat Lichaam te dienen, volgens de beginselen van Zijn Woord, waardoor het tot stand gekomen is!’

Beste lezer, tot welke van deze twee groepen van Christenen behoort u?

Helaas schaart menig geliefd kind van God zich onder de eerste groep! We horen dikwijls een Christen spreken over het zich aansluiten bij een bepaalde plaatselijke gemeente. Zo’n gelovige heeft uit het oog verloren, (als hij het ooit geweten heeft), dat het enige lichaam dat God in Zijn Woord erkent, dat ‘ene Lichaam’ is, waarvan Christus Zelf het Hoofd en elke ware gelovige een levend lid is.

Daarom bent u als verlost kind van God verbonden met dat ene Lichaam, ‘Wie de Heer aanhangt is één Geest met Hem’ (1 Kor. 6:17). In 1 Korinthe 12:18 gebruikt de apostel het beeld van het menselijk lichaam: ‘Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft’. Wat een treurige verwarring is te spreken over het lid worden van het één of andere lichaam. Waarom bent u niet tevreden met de plaats, die God u gegeven heeft in ‘het Lichaam van Christus’, om dan door genade, die plaats te vervullen in het besef van de verantwoordelijkheid die daaraan verbonden is?

De Heilige Geest heeft gelovigen nooit tot een sekte of kerkgenootschap gedoopt. In 1 Korinthe 1:12 en 13 en hoofdstuk 3:3 wordt duidelijk dat Paulus over het komen van een sektarische geest in Korinthe een verpletterend oordeel uitspreekt: ‘Bent u niet vleselijk en wandelt u niet naar de mens? Want als de één zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; bent u niet vleselijk?’ Nu komt de vraag op: ‘Als het verkeerd is een sektarisch standpunt in te nemen, toont Gods Woord ons dan hoe wij de waarheid van het ‘Ene Lichaam’ kunnen uitdrukken?’

Een antwoord hier op is te vinden in wat Gods Woord zegt over de tafel van de Heer.

Bij het aandachtig lezen van 1 Korinthe 10:16 zien we, zoals de twaalf toonbroden op de tafel in het heilige uitdrukten dat Israël uit twaalf stammen bestond (Lev. 24:5,6), dat het éne brood op de tafel van de Heer een symbool van de waarheid over wat de Gemeente op aarde is, namelijk één Lichaam.

‘Want één brood is het, zo zijn wij de velen één lichaam, dewijl wij allen één brood deelachtig zijn’ (vers 17). In het deel hebben aan het éne brood, erkent de Christen, die Gods wil verstaat, dat hij één is met alle gelovigen op aarde, ondanks hun toestand van onwetendheid of zwakheid en ondanks hun verdeeldheid, die een oneer is voor Christus.

Als hij dit erkent, kan hij ook alleen in gemeenschap wandelen met hen, die hun weg gaan in gehoorzaamheid aan het Woord en zich gescheiden houden van alle kwaad. Nooit zal Gods Heilige Geest een uiterlijke eenheid willen handhaven ten koste van innerlijke heiligheid. (Lees 1 Kor. 5:6,7,8 en 13). Hieraan wil ik nog toevoegen, dat het tiende hoofdstuk spreekt over de tafel van de Heer, terwijl het elfde in het bijzonder het Avondmaal van de Heer op het oog heeft.

Onze liefde voor de Heer wordt groter door het gedenken van de lofwaardige en gezegende Heiland Zelf en als wij dat samen doen ‘verkondigen wij Zijn dood, totdat Hij komt’. Dan hebben wij geen symbolen meer nodig, want dan zien wij Hem van aangezicht tot aangezicht. Het is verdrietig om te zien hoe koel en onverschillig met dit gezegende voorrecht wordt omgegaan door velen, die verlost zijn door Zijn kostbaar bloed. Het moet Zijn hart raken, dat Zijn geliefden zo geringschattend doen over wat wij ‘Zijn laatste wens’ zouden kunnen noemen, uitgesproken toen Hij afscheid nam van de Zijnen, in de nacht waarin Hij verraden werd. Hij heeft dit nogmaals meegedeeld aan de apostel Paulus vanaf de plaats van Zijn heerlijkheid in de hemel: ‘Want zo dikwijls als u dit brood zult eten, en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt u de dood des Heren, totdat Hij komt’ (1 Kor. 11:26). In Hand. 20:7 lezen wij, dat de discipelen op liefdevolle wijze de wens van hun Heer en Meester vervulden, doordat zij op de eerste dag van de week ‘bijeen kwamen om brood te breken’.

Toch vinden veel Christenen in onze tijd het voldoende dit eenmaal per maand of zelfs per drie maanden te doen. Sommigen laten nog meer tijd voorbij gaan, zonder aan dit speciale verlangen van Zijn hart te voldoen. Wie van ons zal ontkennen dat de schenker van Farao zeer ondankbaar was, nadat Jozef zijn droefheid in blijdschap had veranderd: ‘Het hoofd van de schenkers dacht echter niet meer aan Jozef, maar hij vergat hem’ (Gen. 40:23), dit zelfs na de hartroerende smeekbede van Jozef: ‘Maar denk aan mij, wanneer het u goed zal gaan; bewijs mij toch goedertierenheid en vertel over mij aan de farao, en maak dat ik uit dit huis kom’ (vs. 14).

Jozef had zijn medegevangene slechts drie dagen blijdschap geschonken, door het meedelen van enige woorden. De volmaakte Zoon van God heeft ons eeuwige zegeningen gebracht en een eindeloze vreugde. Wat dat alles Hem gekost heeft, kan alleen Hij naar waarde schatten, Die ook als Enige de diepte van Golgotha’s lijden kent.

Wat moeten wij dan zeggen, of nog veel belangrijker: wat zal onze gezegende Heer Zelf denken van hen, die Zijn woorden ‘Doet dat tot Mijn gedachtenis’ achteloos naast zich neer leggen? Het gaat hen goed, zij hebben de onbegrensde zegeningen, die Zijn bloed ons gebracht heeft, zonder enige verdienste of moeite uit Zijn hand ontvangen en Hem de woorden over het eeuwige leven horen spreken zonder dat het enige weerklank in hun hart vond.

Enige tijd geleden hoorden wij, dat enkele Christenen van een plattelandsgemeente vaak langer dan een jaar verstoken waren van het voorrecht het Avondmaal van de Heer te vieren, omdat een bepaalde predikant niet in de gelegenheid was te komen om het avondmaal ’te bedienen’. Dit is een ernstige fout in de opvatting van Christenen, want er is geen enkele aanwijzing in de Bijbel te vinden dat iemand zou zijn aangewezen voor deze taak, zelfs geen Apostel.

‘De discipelen kwamen bijeen om brood te breken’.

Gods Woord toont, dat alle ware gelovigen nu priesters zijn, (Openb. 1:6; 1 Petr. 2:5,9) en het voorrecht hebben met vrijmoedigheid het heiligdom in te gaan, om de Vader en de Zoon te loven en te prijzen met aanbiddende en gelukkige harten.

Het is treurig hoe menselijke inmenging de eenvoud van de door God gestelde orde opzij heeft gezet, de Heer van Zijn heerlijkheid en Zijn volk van hun zegeningen beroofd en de hoogste hemelse voorrechten van het Christendom neergehaald tot het aardse peil van Joodse eredienst. Moge de Heer veel van de Zijnen genadig losmaken uit deze stand van zaken op geestelijk gebied, die zo in tegenspraak is met Zijn wil en gedachten. Maar laten wij nooit vergeten, dat wij het Avondmaal van de Heer moeten ontvangen in een geest van zelfveroordeling. (1 Kor. 11:28-31).

Nadat wij onszelf geoordeeld en daarbij niets door de vingers gezien hebben dat voor de Heer onwaardig is, komen wij dankbaar samen met zekerheid in het hart, om te denken aan de uitnemendheid van Zijn Persoon en aan al de waarde van Hem, Die voor ons in de dood ging. Wat zou het een voorrecht zijn om altijd zo te zijn, dat de Heilige Geest ons zonder verhindering kon leiden in de ware vreugde, die dit hemelse feestmaal ons biedt! Het is mijn gebed dat het steeds weer deelnemen hieraan ons nooit van de frisheid en de kracht er van zal beroven.

Het is belangrijk ook een helder inzicht te hebben in een ander kenmerk van de tegenwoordigheid van de Heilige Geest op aarde.

De Heer Jezus beloofde dat de Trooster, de Geest der Waarheid, niet alleen in hen zou zijn, (persoonlijk), maar bij hen zou blijven (gemeenschappelijk) (Joh. 14:16,17). Zonder dieper op de zaak in te gaan, vinden wij in 1 Korinthe 14 het duidelijke bewijs dat in de eerste tijd van de geschiedenis van de gemeente de tegenwoordigheid van de Heilige Geest erkend werd en men, zowel persoonlijk als in de samenkomsten, wachtte op Zijn werking en leiding. Helaas hebben menselijke maatregelen Gods Woord terzijde gesteld, Zijn volk van haar voorrechten beroofd en Zijn Heilige Geest uitgeblust! Dit kwaad heeft zo doorgewerkt in het Christendom, dat het overal waarneembaar is, van de Sint Pieterskerk in Rome tot het kleinste afgescheiden kerkje toe.

Gelovigen zouden, wanneer zij in afhankelijkheid van de Heer samenkomen voor aanbidding of onderlinge opbouw van het geestelijk leven, alles van de leiding van Zijn Geest moeten verwachten. Helaas kan vaak de kleinste bidstond niet gehouden worden zonder de aanwezigheid van een aangestelde ‘voorganger’. Men verzoekt iemand in de samenkomst te bidden, zonder te vragen of hij door de Geest wordt geleid. Van de leider wordt verwacht de vergadering te ‘openen en te sluiten’, ongeacht zijn geestelijke toestand. Dit is niets anders dan het innemen van de plaats, die de Heilige Geest toekomt. Het is de droevige vrucht van het niet geloven in Zijn persoonlijke tegenwoordigheid. Sommige gelovigen bidden zelfs voor de zending van de Heilige Geest, anderen bidden tot Hem omte vragen of Hij komen wil, ondanks de duidelijke uitspraak van de Heer:  ‘Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijven tot in eeuwigheid’ (Joh. 14:16). Wij moeten niet uit het oog verliezen, dat er een groot verschil is tussen enerzijds een samenkomst met als doel het Evangelie te prediken tot onbekeerden, waar de dienstknecht van de Heer persoonlijk verantwoordelijk is voor de boodschap die hij van zijn Meester brengt en anderzijds een vergadering van Gods verloste volk, samengekomen tot aanbidding of onderlinge opbouw.

Ons kerkelijk standpunt getoetst aan Gods Woord

Stel dat Petrus, Jakobus en Johannes met een paar andere discipelen in onze tijd leefden en ergens samenkwamen volgens de door God ingestelde orde, net als in het begin. Dat wil zeggen dat zij bijeen zouden komen in de Naam van de Heer Jezus (vgl. Matth. 18:20 met Joh. 20:19) en Hem gedenken in de breking van het brood op de eerste dag van de week in de verwachting van Zijn spoedige komst (onderzoek Hand. 20:7; 1 Kor. 11:23-26). Zij zouden de tucht handhaven in overeenstemming met de Bijbel (1 Kor. 5:9-13; 1 Tim. 5:20; 2 Thess. 3:6,14,15; 1 Thess.5:14; 2 Tim. 4:2; Titus 2:15; Gal. 6:1) en proberen de waarheid ‘Eén lichaam is het’ in de praktijk te verwezenlijken (1 Kor. 10:17; Ef. 4:3,4). De tegenwoordigheid en het gezag van de Heer Jezus Christus in hun midden om door de Heilige Geest te leiden wie Hij wil en zoals Hij wil, zouden zij erkennen en natuurlijk geen rekening houden met menselijke voorschriften of aangenomen gezag.

Na een rustige overdenking van deze Bijbelteksten kunnen we ons opnieuw de vraag van de eerder genoemde reiziger stellen: ‘Bij welk kerkgenootschap zouden deze eerste Christenen horen?’ Er is niet veel geestelijk inzicht nodig om deze vraag te beantwoorden: ‘Tot geen enkel!’ Om de vraag wat persoonlijker te maken: Als u in dezelfde plaats woonde als waar de apostelen en anderen samen kwamen, zou u dan niet heel graag bij hun gemeente willen horen?

Als u die gemeenschap zou willen ervaren, moet u elk beginsel waardoor de gemeente vanaf het begin van haar geschiedenis verdeeld is, moeten prijs geven en de ‘leer van de apostelen’ met al haar consequenties aanvaarden. Wanneer u dan met hen op dezelfde grondslag van ‘gemeenschap’ staat, zult u het heerlijke voorrecht kennen hier uitdrukking van te geven in de ‘breking van het brood’. ‘De drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen is een gemeenschap van het bloed van Christus en het brood, dat wij breken is een gemeenschap van het lichaam van Christus’ (1 Kor. 10:16).

U denkt misschien: ‘Ja, maar de apostelen zijn niet op aarde! Dat is waar, maar God zij dank, wij bezitten wel hun leer, ‘het levende en eeuwigblijvende Woord’. Dat plaatst mij in deze tijd op dezelfde grondslag van gemeenschap, als die zij in die tijd hadden. De voorwaarde is wel dat ik mij aan dat Woord onderwerp en mij daardoor laat leiden en besturen.

Tegenwerpingen weerlegd

Ervaren Christenen denken na het voorgaande misschien: ‘Ik zie wel, dat mijn kerkelijk standpunt geen enkele basis vindt in de Bijbel, maar hoe kan ik de dingen weer in het rechte spoor krijgen?’

Dit is inderdaad moeilijk, zo niet onmogelijk. Het is belangrijker u af te vragen of u de verantwoordelijkheid neemt zelf het rechte pad te kiezen, als u ziet dat u het verkeerde volgt. ‘Indien dan iemand zichzelf van deze reinigt (d.i. van de vaten tot oneer), die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heren, tot alle goed werk toebereid. Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid; en jaag na, rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen, die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (2 Tim. 2:19-22). God sprak tot Jeremia, die moedig stand hield voor Zijn getuigenis te midden van een zondig en opstandig volk: ‘Als u al wat kostbaar is, afscheidt van wat waardeloos is, zult u als Mijn mond zijn. Laten zij terugkeren naar u, maar ú mag niet terugkeren naar hen’ (Jer. 15:19). Een ander zal zeggen: ‘Hoor ik niet te blijven op de plaats en bij hen, waar ik bekeerd ben?’ Maar zou u willen, dat iemand die bekeerd is terwijl hij zich bevindt in de duisternis van de Roomse kerk, daar blijft? En moest Saulus van Tarsus bij de haters van Christus blijven, omdat hij bij hen tot bekering was gekomen? Dit beginsel is niet automatisch van toepassing voor alle Christenen. Sommigen worden bekeerd op het slagveld, anderen in de storm op zee; zoals een jonge man, die in de Golf van Biskaje, wanhopig door het noodweer, tot God bad. In zulke gevallen is God vrijmachtig (‘de wind blaast waarheen hij wil’), Hij kan op alle plaatsen en onder alle omstandigheden een ziel tot bekering leiden en alle middelen staan Hem ten dienste.

Vanaf het ogenblik dat iemand bekeerd is, is hij niet meer zijn eigen meester en heeft geen recht meer zijn eigen weg te kiezen of zijn eigen wil te doen. Hij moet zich op de wensen en de wil van een Ander richten, op die van zijn dierbare Heer en Meester en Zijn genade en kracht zoeken, om naar die wil te leven. Een militair kan op verschillende plaatsen en onder verschillende omstandigheden dienen, maar overal moet hij bereid zijn de wensen van Hare Majesteit te gehoorzamen. Wat zou u denken van een rekruut, die wil blijven op de plaats, waar hij is aangenomen, in gezelschap van de wervingssergeant? Er wordt van hem verwacht dat hij zich aan een ander en hoger gezag onderwerpt.

Er wordt ook vaak gezegd: ‘Bijna al mijn christelijke vrienden zijn lid van een bepaalde kerk of gemeente. Bovendien is het toch goed door te gaan, waar men het meest gezegend wordt?’ Het zou heel goed kunnen dat zoiets in het hart van Jonathan opkwam, toen hij moest kiezen tussen het aangename van zijn eigen familie aan het hof van Saul en het volgen van David, die hem zo lief had, in een weg van lijden, eenzaamheid en verwerping. Als Jonathan in zijn verdriet meer aan Davids belangen gedacht dan aan de zijne, had hij hem gevolgd met een toegewijd hart, hoe gehaat en opgejaagd David ook was. Dan was hij waarschijnlijk niet op zo’n vreselijke wijze omgekomen in het gebergte van Gilboa.

Lieve gelovige, laat u niet leiden door de mening van uw vrienden of uw eigen oordeel over wat het beste lijkt. Alleen de Waarheid van God kan uw gids zijn op een weg, die tot eer van Christus is. Hij zal uw voet op dat pad bewaren. De Bijbel geeft u alle aanwijzingen voor de weg die u moet gaan. ‘Zo wordt u wijs tot behoudenis en volkomen toegerust tot alle goed werk’ (2 Tim. 3:15-17). Waar dit zo is, hoort u zeker te zijn van zowel de weg die u moet gaan. Als God ons Zijn gedachten heeft bekend gemaakt, kan er geen schaduw van twijfel of onzekerheid bestaan.

Het is droevig dat veel Christenen, die belijden van Hem te zijn, zo oppervlakkig kunnen praten over ‘hoofdzaken’ en ‘bijzaken’ in de dingen van God! Meestal bedoelen zij dat alles wat hun eigen behoudenis en zegeningen betreft, de hoofdzaak is. Het overige wordt als bijzaak beschouwd, ondanks dat dat alles te maken heeft met de heerlijkheid van de gezegende Zoon van God! Het is egoïsme dat hier aan het licht komt! Hoe anders was het karakter van de geliefde apostel Paulus. Het was zijn diepste wens dat Christus zou ‘grootgemaakt worden in (zijn) lichaam, hetzij door het leven, hetzij door de dood. Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin’ (Fil. 1:20,21).

Er is nog een bezwaar dat vaak wordt aangevoerd tegen het prijsgeven van een samenkomen op menselijke grondslag: Onder hen, die belijden samen te komen op grond van een goddelijk beginsel van vergaderen en gemeenschap, komen net zoveel gebreken en onenigheid voor als bij anderen.

Ik moet met schaamte en droefheid erkennen, dat zij, die door genade weten welke plaats zij naar Gods gedachte behoren in te nemen, pijnlijk en schandelijk hebben gefaald. Anderen die beleden dat standpunt in te nemen, wisten niet wat zij deden en hadden geen diepe overtuiging over deze zaak. Het gevolg was dat toen hun trouw aan de beginselen op de proef werd gesteld, zij deze door hun praktische wandel verloochenden, terwijl anderen het helemaal opgaven.

Toch is dat alles geen bewijs dat het standpunt verkeerd zou zijn, zoals de val van een kabinet niet bewijst dat het geen echte ministers van de Koningin waren.

Ook zal niemand uit het optreden van koning Uzzia in de tempel, of nog erger, dat van koning Achaz, concluderen dat de tempel in Jeruzalem niet de door God aangewezen plaats van samenkomst was voor Israël. (2 Kron. 26:16-21; 2 Kon. 16:10-17). Daar staat tegenover dat de strenge normen van hen, die met Jerobeam samen kwamen te Dan of Bethel, hun vurige ijver en grote zelfverloochening, wat hun de gunst van het volk gaf en de stem van de meerderheid (tien stammen tegen twee), hun altaren nooit het ware middelpunt konden doen zijn of Jerobeam het recht gaven deze op te richten.

Enkele opmerkingen tot slot

God heeft altijd voor Zichzelf het recht opgeëist een plaats van samenkomst voor Zijn volk te kiezen en de voorschriften voor de priesterlijke dienst en aanbidding te geven. Wij kunnen er zeker van zijn, dat dit voor de Gemeente niet minder geldt dan voor Israël. Maar laten wij nooit vergeten dat uiterlijke vormen alléén, hoe onberispelijk ook, Hem nooit kunnen voldoen. (Zie Jes. 1:11-17).

In de toekomst van Gods oude volk zal het volgens de profetieën weer verzameld worden om het door God uitverkoren middelpunt Jeruzalem. Zij zullen door een diepe weg van tuchtiging moeten gaan, voordat zij overeenkomstig de heiligheid van Jehova zullen zijn! Zij zullen beproefd worden, zodat openbaar wordt wat vals is onder hen. Een ernstige gedachte, ook voor ons, omdat de apostel Paulus in Handelingen 20:30 iets soortgelijks voorspelt voor de Gemeente. ‘En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich’.

Maar zoals gezegd, vestigt de apostel de aandacht onmiddellijk op de rustplaats voor het geloof: ‘God en het Woord van Zijn genade’. Welke beproevingen ons ook wachten, in Hem en in Zijn Woord zullen wij te allen tijde vinden wat wij nodig hebben, geprezen zij Zijn Naam, totdat de Heer Zelf zal neerdalen uit de hemel en met Zijn geroep in een ogenblik de Zijnen rondom Zich zal vergaderen (2 Thess. 2:1).

Geen oog der Zijnen, dat nog schreit,
Daar, in die dag der heerlijkheid!
Dan zal er geen verdeeldheid meer onder hen, geen vlek meer aan hen zijn!

Tot dat ogenblik is voor ons de opdracht: ‘een ieder die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, zoals Hij rein is’ (1 Joh. 3:3).

Laat iedere gelovige gereed zijn en waken, terwijl hij of zij uitziet naar Christus͛ komt!

Met het oog op die dag, wanneer u Hem in heerlijkheid zult ontmoeten, vraag ik u ernstig zowel uw kerkelijke positie als de grond van uw vrede en zekerheid te toetsen aan de hand van de ernstige vraag die de Heer stelde: ‘Is het uit de hemel of uit de mensen?’ (Lukas 20:4) Rusten zij op Goddelijk en Bijbels gezag of op menselijke beweegredenen en godsdienstige overtuiging? Blijf zoeken tot u zonder twijfel kunt zeggen: ‘Ik bevind mij, door genade op die plaats, waar mijn gezegende Heer mij door Zijn Woord heeft geplaatst.’ Laat het dan uw oprechte streven zijn op die plaats een heilige en toegewijde wandel te hebben door het vuur van de Geest. Dan zult u, wanneer Hij komt, niet alleen klaar zijn voor de bruiloft van het Lam, maar ook Zijn goedkeurende stem horen: ‘U bent een goede en getrouwe dienstknecht’.

De weg zal moeilijk zijn, maar als die Hem welgevallig is, kunt u rekenen op Zijn medegevoel en blijdschap. Als uw medechristenen u niet begrijpen en u het leven zuur maken, zult u uw beloning vinden in de goedkeurende glimlach van uw Heer en Meester. ‘Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij verachten, zullen zelf veracht worden’ (1 Sam. 2:30). ‘En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren!’ (Joh. 12:26). Moge deze eer uw deel zijn, nu en totdat Hij komt.

George Cutting