‘Niemand dan Jezus alleen’

‘Job antwoordde en zei: Het is waar, ik weet dat het zo is; want hoe zou een sterveling rechtvaardig kunnen zijn voor God? … Al ben ik rechtvaardig, mijn eigen mond zal mij veroordelen; al ben ik oprecht, Hij zal mij toch schuldig verklaren … Want Hij is niet een man zoals ik, aan Wie ik antwoord zou kunnen geven, als wij samen voor het gerecht komen. Er is geen scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden kan leggen’ (Job 9:1-2,20,32-33).

Wanneer wij nadenken over het offer van Christus, doen wij dat met bewondering, want wij weten dat de Heer Jezus zonder zonde is. De vraag die vaak op onze lippen zal liggen, is deze: ‘Waarom Iemand zoals Hij voor iemand zoals ik?’ Het antwoord kunnen we vinden door te kijken naar Jezus Christus, onze Voorspraak.

Wij kennen de ellende van onze eens zondige toestand. Is het een wonder dat wij als zondaars ver van God vandaan waren? ‘Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan?’ (Ps. 130:3). We lezen dat niemand in een zondige toestand voor een heilig en rechtvaardig God kan staan. Niemand is goed, zelfs niet één. Wij allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God. Er was een kloof tussen de zondaar en God, een kloof die geen mens kon overbruggen. Dit was een permanente afscheiding van God. Het was een gevolg van de zonde. We lezen in Ezechiël 22: ‘Ik zocht naar iemand onder hen die een muur kon optrekken en voor Mijn aangezicht in de bres kon staan … maar Ik vond niemand’ (vs. 30). Er was geen aardse persoon die in de bres kon staan. ‘Omdat Hij zag dat er niemand was, ontzette Hij Zich, want er was geen voorbidder’ (Jes. 59:16). Er was niemand die tussen de zondige mens en een heilig God in kon staan.

Openbaring 5:3 bevestigt dit. Er was geen mens – niet in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde. Wat een verpletterende gedachte – wij zijn onwaardig! Ondanks onze goede bedoelingen om toonbeelden van Christus te zijn, zijn wij niet waardig.

‘Ik zag een sterke engel, die met luider stem riep: Wie is waardig het boek te openen en zijn zegels te verbreken? … En één van de oudsten zei tot mij: Ween niet, zie de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David, heeft overwonnen om het boek en zijn zeven zegels te openen. En ik zag in het midden van de troon … een Lam staan als geslacht’ (Openb. 5:2,5-6).

Als wij, net als de apostel Johannes, het Lam in het midden zien staan, dan zien wij het Lam als was het net geslacht, een pas gebracht offer. Om het offer voor onze zonde te worden, moest het Lam volmaakt zijn. En dit volmaakte Lam is geschikt om onze Voorspraak te zijn. De Voorspraak, Degene Die in de kloof tussen God en mens kon staan, was niet zomaar een mens. Hij was het volmaakte Lam van God, de Enige Die het waard was geofferd te worden. Hij alleen overbrugde de kloof. De Voorspraak was hoogst waardig. Alle volmaaktheden werden in Hem gevonden. Hij behaagde God volkomen. Hij, het uitdrukkelijke Beeld van God, voldeed aan Gods heilige eisen waaraan geen mens kon voldoen – geen mens behalve Jezus. Wij zijn aanvaardbaar voor God op grond van het bloed van het Lam. Zijn offer maakt het ons mogelijk om tot God te naderen. Wij treden binnen door het Offerlam. De kloof is verdwenen. Onze Voorspraak stond tussen God en mens in.

Wij, het door de Heer gekochte eigendom, die dagelijks leven op grond van de waarde van Zijn werk, behoren door niemand bekoord en geprezen te worden, behalve onze Heer en Heiland, ‘Jezus alleen’. Wanneer er vreselijke tijden aanbreken, richt uw blik dan omhoog! De Heer zal komen en ons aanraken. Het is Gods grote verlangen dat wij omhoogkijken en niemand zien dan de Heer Jezus alleen. Hij is de Enige voor ons hart, de Enige Die in iedere behoefte zal voorzien en iedere angst tot bedaren zal brengen. Moge dat ons hart richten op Hem Die dagelijks voor ons tussenbeide treedt.

J. Pilon