Enkele gedachten over het spijsoffer

(of graanoffer, meeloffer, Leviticus 2)

Het onderwerp waarover we in dit artikel willen nadenken, is het graanoffer, en we vinden daarover geschreven in Leviticus 2. In Leviticus 1 wordt ons het brandoffer voorgesteld. Daar lezen we over het offeren van een jonge rund, of een mannetje van de schapen of de geiten. Deze offers spraken van Christus’ dood en ze moesten omhooggeheven worden en in rook opgaan, als een aangename geur voor de Heer.

Het graanoffer was echter een totaal ander soort offer. Het was geen bloedig offer en het verwees niet naar de dood van Christus, maar naar Zijn leven hier op aarde. Het graanoffer heeft niet te maken met het dragen van de zonde.

Meelbloem

Laten we eerst kijken naar wat we de samenstelling van het graanoffer kunnen noemen. Het belangrijkste bestanddeel was meelbloem. Dat is tarwemeel dat was fijngemalen tussen molenstenen en geplet, totdat er geen enkele oneffenheid, ongerechtigheid of onzuiverheid meer in te vinden was; het moest volkomen gelijkmatig zijn. Dat waren de eigenschappen die onze Heer Jezus in iedere stap van Zijn weg hier op aarde kenmerkten. Zijn leven was absoluut volmaakt, en ook dit offer dat dergelijke kenmerken symboliseert, werd omhooggeheven en ging in rook op, als een aangename geur voor de Heer.

Dit gold niet voor andere grote dienstknechten van God. Mozes, bijvoorbeeld, sprak ondoordachte woorden (Num. 20:10); Petrus verloochende zijn Heer (Matth. 26:74); Johannes verlangde naar een belangrijke positie in de toekomst (Mark. 10:37); en ook Paulus maakte zich schuldig aan het afdwalen van het pad van volkomen gehoorzaamheid.

Toch geloof ik dat dit aspect van het graanoffer ook toegepast kan worden op de gelovigen, want Eféze 1:6 zegt ons dat God ‘ons begenadigd heeft in de Geliefde’. Als we Gods gedachten over ons willen leren kennen, moeten we niet naar onszelf kijken, maar naar Christus. In 1 Johannes 4:17 wordt ons gezegd: ‘… dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld’. Hij is ‘ons leven’ (zie Kol. 3:4). In 1 Johannes 5:20 lezen we: ‘… en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en [het] eeuwige leven’. En in vers 11 van hetzelfde hoofdstuk lezen we: ‘… dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in Zijn Zoon’. In 2 Korinthe 4:10 vinden we: ‘… opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons lichaam’.

Deze prachtige voorstelling van Gods waardering voor ons, Zijn kinderen, doet me denken aan de profetie over Israël die Bileam gedwongen wordt uit te spreken op de top van de berg Pisga. Ondanks al hun tekortkomingen en hun gemopper tegen Jahweh, staat er geschreven: ‘Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan’ (Num. 23:21).

Wierook

Het tweede ingrediënt van het offer was wierook, en dit gaf het offer zijn geur. Wierook is een type van de deugden en morele heerlijkheid van onze Heer Jezus, het aspect van Zijn leven dat alleen God kon waarnemen. Elke gedachte, elk woord en elke daad van Hem was een heerlijke geur voor God. We lezen dat alle wierook met een gedeelte van het meel werd verbrand op het altaar als een gedenkoffer aan God.

Olie

Daarna zien we dat ook olie een belangrijk bestanddeel van het offer was. In vers 4 lezen we dat de koeken gemaakt waren van meelbloem en met olie werden gemengd, maar de ongezuurde platte koeken werden bestreken met olie. Ik geloof dat de Heilige Geest ons hier heel zorgvuldig de waarheid over de Mens Christus Jezus voorstelt. Olie, zo weten we, is een beeld van de Heilige Geest, en het vermengen doet ons denken aan Lukas 1:35 en Galaten 4:4, twee gedeelten die gaan over de geboorte van onze Heer Jezus Christus uit een maagd. Lukas geeft dat zo weer: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’. Maar we hebben in vers 4 ook gezien dat de ongezuurde platte koeken met olie bestreken (een Engelse vertaling heeft hier ‘gezalfd’) moesten worden, en ook hier hebben we een prachtige demonstratie van de manier waarop de Heilige Geest de Schrift inspireert tot het openbaren van de waarheden over de Persoon en het werk van onze Heer.

De Heer wordt in de Schrift zowel Messias als Christus genoemd, de eerste aanduiding is Hebreeuws en de tweede Grieks, maar beide betekenen ‘de Gezalfde’. Bij Zijn doop door Johannes lezen we: ‘… en de Heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde, en er kwam een stem uit de hemel: U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen’ (Luk. 3:22). En Handelingen 10:38 zegt: ‘…[betreffende] Jezus van Nazareth, hoe God Hem heeft gezalfd met de Heilige Geest en met kracht. Hij is [het land] doorgegaan, goeddoende en allen genezende die door de duivel waren overweldigd; want God was met Hem’. Dus voordat Hij aan Zijn aardse bediening begon, werd Hij gezalfd met de Geest.

Zout

In vers 13 van ons hoofdstuk zien we dat ook zout een bestanddeel van het graanoffer was, of zelfs van alle offers, en het wordt ‘het zout van het verbond’ genoemd. Zout is een conserveringsmiddel en het moet voldoen aan deze beschrijving, zodat het ons eraan herinnert dat de beloften van God zoals die geopenbaard zijn in zijn verbonden, blijvend zijn. De gedachte aan zout als bederfwerend middel kan op twee manieren worden toegepast: ten eerste dat God Zijn beloften aan ons zal nakomen; ten tweede dat het offer van Christus ons zal behoeden voor een komend oordeel, zoals het offer dat zelf moest doorstaan wanneer het werd verteerd door het vuur.

In Kolosse 4:6 wordt de gelovige voorgehouden dat zijn ‘woord altijd in genade’ moet zijn, ‘met zout besprengd’. Genade en waarheid zijn vaak met elkaar verbonden, zoals we dat bijvoorbeeld zien in het eerste hoofdstuk van Johannes. Daar wordt gezegd dat het Woord ‘vol van genade en waarheid’ was (vs. 14) en even verder dat ‘de genade en de waarheid … door Jezus Christus geworden’ is (vs. 17).

Het zout in deze twee gedeelten komt overeen met de waarheid die altijd volkomen zichtbaar was in de mensheid van onze Heer. Zijn woorden waren altijd in genade, maar waar nodig met toevoeging van zout. In Johannes 8:1-11 lezen we bijvoorbeeld hoe de schriftgeleerden en farizeeën een vrouw voor Hem brachten die op overspel was betrapt, en er bij de Heer op aandrongen haar te veroordelen omdat de wet van Mozes dat eiste. Nadat Hij had afgerekend met deze mannen, vroeg Hij haar: ‘Heeft niemand u veroordeeld?’ Zij antwoordde: ‘Niemand, Heer’. Toen was Zijn reactie: ‘Ik veroordeel u ook niet’. Dat waren Zijn woorden van genade. Maar onmiddellijk voegde Hij eraan toe: ‘Ga heen, zondig voortaan niet meer’. Hier zien we het gebruik van het zout.

Geen zuurdeeg

Dit zijn de ingrediënten waaruit het graanoffer moest bestaan, maar er waren ook twee dingen die beslist niet toegevoegd mochten worden. Het eerste was zuurdeeg, en als we in gedachten houden waar zuurdeeg in de Schrift voor staat, is het zeer relevant om te ontdekken dat het weggelaten moest worden uit alle offers die een representatie waren van de Heer Jezus. Hoewel dit niet algemeen beseft wordt, lijdt het geen twijfel dat zuurdeeg in de Schrift altijd een beeld is van het kwaad.

In 1 Korinthe 5, waar de apostel spreekt over de vreselijke im-moraliteit in de gemeente, zegt hij: ‘Weet u niet dat een weinig zuurdeeg het hele deeg zuur maakt?’ (vs. 6). Later, in Galaten, als hij het heeft over de ernstige leerstellige dwaling in de gemeente, gebruikt hij opnieuw deze uitdrukking: ‘Een weinig zuurdeeg doorzuurt het hele deeg’ (Gal. 5:9). In Mattheüs 13, de gelijkenissen van het Koninkrijk, vertelt de Heer de gelijkenis van een vrouw die zuurdeeg ‘verborg in drie maten meel, totdat het geheel doorzuurd was’. Dit gedeelte wordt vaak zo uitgelegd, dat het zuurdeeg een beeld is van het evangelie dat gepredikt wordt totdat uiteindelijk de hele wereld bekeerd is. Dit is volkomen in strijd met de waarheid. Is hier ook maar iets van zichtbaar geworden nu al tweeduizend jaar lang het evangelie in de wereld verkondigd is? De wereld lijkt alleen maar slechter te worden en verder van God af te dwalen. Nee! Zuurdeeg is in dit geval het kwaad dat de belijdende Christenheid is binnengebracht en zijn werk is blijven doen totdat het de huidige situatie heeft teweeggebracht: een heterogene menigte van de werkelijke en de slechts in naam belijdende Christenheid, kort gezegd: Christendom.

Geen honing

In vers 11 lezen we verder bij het spijsoffer dat er ook geen honing gebruikt mocht worden bij de bereiding van offers die als een vuuroffer voor de Heer in rook opgingen. Honing lijkt in de Schrift twee betekenissen te hebben. We lezen bijvoorbeeld dat het land Kanaän een land ‘van melk en honing’ was. Als Jesaja later profetisch over de Heer spreekt, zegt hij ons dat Hij ‘boter en honing zal eten’ (Jes. 7:15).

Maar in Spreuken 25 lezen we woorden die een waarschuwing lijken in te houden. In vers 16 staat: ‘Hebt u honing gevonden, eet dan tot u genoeg hebt, anders raakt u er oververzadigd door en spuwt u het uit’, en in vers 27: ‘Veel honing eten is niet goed’. In verband met het spijsoffer lijkt het in type te gaan om de natuurlijke zoetheid van honing. Natuurlijke zoetheid, hoewel niet onaangenaam, moet met beleid gebruikt worden. De woorden en daden van de Heer waren altijd vol genade, maar in Johannes 2:4 lezen we hoe Hij tegen Zijn moeder zegt: ‘Vrouw, wat heb Ik met u te doen?’ Dergelijke woorden zijn in die tijd misschien de gebruikelijke manier van spreken geweest, maar in onze oren klinken ze ruw. Ik ben ervan overtuigd dat onze Heer Zijn moeder nooit ruw bejegend zal hebben, maar aan de andere kant was er geen natuurlijke zoetheid of erkentelijkheid, dat wil zeggen een vermenging van natuurlijke belangen in Zijn dienst en toewijding aan Zijn God, in deze woorden te vinden. Er was geen honing.

Maar in Johannes 19, waar de Heer aan het kruis hangt en Zijn moeder en de discipel Johannes staan toe te kijken, klinken Zijn woorden tot Zijn moeder: ‘Vrouw, zie uw zoon’, en tot Johannes: ‘Zie uw moeder’ (vs. 26-27). We zien dus dat of het nu om Zijn aardse bediening gaat of om Zijn stervensuren aan het kruis, Zijn uitingen hetzelfde zijn: de natuurlijke zoetheid is afwezig maar de liefde tot Zijn moeder blijft.

Het lijden van Christus

We willen nu nog iets zeggen over het lijden van Christus, zoals dat wordt voorgesteld in het graanoffer. Zoals we al hebben besproken, wijst dit offer niet op Christus’ lijden voor de zonde; het houdt geen verband met de verzoening, zo zijn er ook geen drie uren van duisternis. Het gaat hier om het volmaakte leven van onze Heer.

Het eerste offer dat genoemd wordt, zijn koeken die in de oven gebakken zijn. Het woord dat vertaald is met ‘koeken’, wijst op koeken die doorstoken zijn of waarin geprikt is, en dit doet denken aan pijniging. Koeken die plat gerold zijn, doen ook denken aan grote druk. En het feit dat ze in de oven gebakken werden, wijst erop dat ze niet zichtbaar waren voor de ogen van de mensen. Ze waren verborgen, en ik denk dat dit wijst op het lijden van de Heer in Zijn leven dat niet zichtbaar was voor mensen, maar dat alleen God kende. Denk aan de Heer in de hof van Gethsémané, waar Zijn lijden zo intens was dat Zijn zweet tot bloeddruppels werd. Wie wist hiervan behalve Hijzelf en God?

In vers 5 lezen we over een offer dat bereid wordt op de bakplaat, en dat is een open gereedschap. Dit is een beeld van het lijden van onze Heer dat voor iedereen zichtbaar was, en dat wordt omvat in Hebreeën 12:3, waar we lezen: ‘… Hem Die zulk een tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen’.

Het laatste gereedschap dat wordt genoemd, is de pan, en dit is misschien wat moeilijker te begrijpen. Het lijkt te wijzen op een combinatie van openlijke afwijzing en vijandigheid en Zijn eigen gevoelens. Dit is bijvoorbeeld de situatie geweest waarin Hij weende over Jeruzalem, waarbij Hij ongetwijfeld de afwijzing door Zijn eigen volk Israël heeft ervaren. Hoe hartverscheurend moet het voor de Heer geweest zijn om te weten dat Hij in liefde tot Zijn volk gekomen was en zij Hem hadden afgewezen.

De wet voor het spijsoffer

In Leviticus 6:14-18 vinden we wat bekend staat als ‘de wet voor het graanoffer’. Nadat het gedeelte dat als gedenkoffer voor de Heer aan Hem geofferd moest worden in rook was opgegaan, mochten Aäron en zijn zonen het overgeblevene eten. De uitdrukking ‘Aäron en zijn zonen’ verwijst ons naar Christus en Zijn Gemeente, en dit is dus in feite het moment waarop wij in beeld komen.

De priesters moesten het graanoffer op een heilige plaats eten, dat wil zeggen dat het werd gegeten in de aanwezigheid van God. En om nog eens het feit van Gods heiligheid te benadrukken, moest het ongezuurd gegeten worden. De Heer zegt Zelf: ‘Het is hun aandeel, dat Ik hun gegeven heb’ en bovendien was het ‘allerheiligst’. De aanbidders hadden zelf het offer bereid, maar God zegt: ‘Ik heb het hun gegeven’. Wat zal een dergelijk begrip de waardering voor de maaltijd hebben vergroot. Het was een voorrecht voor Aäron en zijn zonen om zich te voeden met datgene wat een beeld was van Christus Zelf.

Dit zou het deel van ons allen moeten zijn. Aäron kwam uit de stam Levi, een stam die door God specifiek apart was gesteld voor de dienst bij het altaar. Aäron was de hogepriester en hem en zijn zonen kwam het voorrecht toe om de aanbidding van het volk te leiden.

Vandaag is Christus onze Hogepriester, maar alle gelovigen zijn Levieten; allen behoren tot de priesterlijke familie. Er is geen speciaal gezelschap dat uitsluitend het gezag heeft gekregen om de aanbidding van de heiligen te leiden. Alleen de hogepriester had toestemming om door het voorhangsel heen de aanwezigheid van God binnen te gaan, en dat slechts eenmaal per jaar. Maar het voorhangsel is nu gescheurd en elk kind van God dat door het bloed gereinigd is, wordt uitgenodigd om naderbij te komen en te aanbidden.

De weg is open voor ons allemaal, maar niet alle gelovigen zijn zich bewust van hun voorrechten. De apostel Petrus zegt ons in het tweede hoofdstuk van zijn eerste Brief dat we zowel heilige priesters als koninklijke priesters zijn, heilige priesters die geestelijke offeranden offeren, en koninklijke priesters die de deugden verkondigen van Hem Die ons geroepen heeft (vs. 5,9). Een voortdurende overdenking van de Heer Jezus Christus, zoals Hij in deze wereld gewandeld heeft, Zijn morele heerlijkheid die ons voor de aandacht wordt gesteld, moet de voeding voor onze zielen zijn. Dit wil het zeggen om ons met Hem te voeden.

Een nieuw graanoffer

De laatste vermelding van het graanoffer vinden we in Leviticus 23:15-22, waar de Israëlieten de opdracht kregen: ‘Dan moet u de HEERE een nieuw graanoffer aanbieden’ (vs. 16). Wat dit graanoffer zo bijzonder maakt, is dat het met zuurdeeg gebakken moest worden; dit lijkt volkomen in tegenspraak te zijn met wat we hiervoor besproken hebben.

Maar als we dit gedeelte zorgvuldig overwegen, denk ik dat we opnieuw zullen begrijpen hoe bijzonder de Schrift is. We zullen opmerken dat dit nieuwe graanoffer in verband wordt gebracht met het Pinksterfeest, en we hoeven alleen maar naar Handelingen 2 te kijken om te zien welke grote gebeurtenis in die tijd plaatsvond. Daar wordt ons verteld dat de Heilige Geest van de hemel neerdaalde en het gezelschap van gelovigen van die tijd tot één lichaam doopte, en zo ontstond de Gemeente. Ze waren gelovigen maar hadden nog steeds de oude natuur in zich. En als wij discipelen zijn van onze Heer en Meester, behoren we ook tot hen.

Het zuurdeeg maakte onderdeel uit van dit offer om aan te tonen wat profetisch werd voorgesteld. Het graanoffer dat tijdens het Wekenfeest werd geofferd, is een voorafschaduwing van de kenmerken van een toen nog toekomstige dag. Maar gebakken zuurdeeg in de gelovige heeft geen kracht meer, en zo is het een beschrijving van hen die leden van Christus’ lichaam zijn. Wat geweldig is die minutieuze nauwkeurigheid, want die toont aan dat de Bijbel die u en ik zo koesteren, geen gewoon boek is, maar werkelijk het Woord van God.

Arthur Goodwin