De woestijn of Kanaän

Om de erfenis van God in bezit te nemen moet men door de Jordaan gaan. In de woestijn leren wij onze afhankelijkheid van God kennen en worden wij bekend met al Zijn gedachten over en Zijn zorg voor ons in grote en kleine dingen. Maar hoe groot ook het voorrecht is God op deze wijze te kennen, wij zullen straks Hem toch in Zijn erfenis, op een heerlijker en volmaaktere wijze kennen. Hier beneden zijn het onze omstandigheden, daarboven zijn het de Zijne en Zijn Persoon. Het is van Boven dat God ons nu door Zijn Geest de gerechtigheid schenkt door en in Christus, Die alle gerechtigheid vervuld heeft en nu aan Zijn rechterhand gezeten is: Jezus Christus onze Heer! De heerlijkheid waarin de Heiland geplaatst is en waaruit alle gerechtigheid voortvloeit, wordt nu hierdoor onze geestelijke ‘woning’.

Hoe zou het komen dat wij ons zo weinig met Zijn heerlijkheid bezig houden? Is het niet omdat wij zo vaak niet daar zijn waar Christus is? Om Zijn heerlijkheid te zien moeten wij ons zien als volmaakt in Hem. In het tweede hoofdstuk van de Brief aan de Kolossers toont de apostel ons in de eerste plaats aan dat wij in Christus zijn, in Hem volmaakt Die alle dingen vervuld heeft. Hij toont ons vervolgens aan hoe wij geheel van onszelf hebben af te zien, door ons zowel op de besnijdenis (het uittrekken van het lichaam van het vlees) te wijzen als op de doop (de dood). Er is niets waartoe wij langzamer komen dan tot het geheel opgeven van onszelf. En daarin ligt de moeilijkheid, want alleen als wij onszelf hebben verloochend, wordt het gemakkelijk om alleen in Christus te zijn.

Om werkelijk tot deze gehele aanneming van de Heer Jezus te komen en tot dat geheel verloochenen van onszelf, wat het doel van God met ons is, zijn er twee dingen nodig: het eerste is te wandelen met een goed geweten en het tweede te wandelen in gemeenschap met de Heer door de Heilige Geest. Een goed geweten alleen is niet genoeg. Iemand kan veel dingen met een goed geweten doen zonder dat hij zeggen kan in gemeenschap met de Heer te wandelen, hoewel de gemeenschap een goed geweten vereist, want het is een gemeenschap met de Vader en de Zoon door de Heilige Geest. Het goede geweten is het inzicht dat ik heb van wat God eist. Hoe teerder het geweten is, hoe meer het zal proberen te begrijpen wat God van ons vraagt.

Toch is dit niet de gemeenschap, hoewel het ertoe leidt. Als het geweten zich aan de werking van het Woord overgeeft, brengt het mij tot de troon van de genade. Maar de gemeenschap is toch een stap verder. Dáár in het licht weet ik niet alleen dat de Heer Jezus mijn voeten gewassen heeft, maar ook dat Hij ze heeft afgedroogd, dat er tussen Hem en mij een innige betrekking van liefde, vertrouwelijkheid en gemeenschap bestaat, die door niets verbroken kan worden. Ik ben met Hem dáár waar Hij is.

Ik vergeet alle dingen, zelfs wat goed is in de mens, om in Hem te zijn, om Christus te winnen. ‘Maar wat winst voor mij was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. Ja, zeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om Hem heb ik de schade van alles geleden en houd het voor drek, opdat ik Christus mag winnen, en in Hem bevonden word, niet in het bezit van mijn gerechtigheid, die uit [de] wet is, maar van die, welke door het geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit God is, door het geloof; om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, terwijl ik aan Zijn dood gelijkvormig word, om op de een of andere wijze te mogen komen tot de opstanding uit de doden’ (Fil. 3:7-11).

Zo is men geheel in Christus en ontdaan van zichzelf. Dan kent men de heerlijkheid waar de Heer Jezus nu is, als de woning die ons behoort. Wij kunnen door verschillende middelen daarheen gebracht worden. De apostel Paulus begreep het vanaf zijn bekering. Het licht van de heerlijkheid verblindde hem en hij werd zedelijk blind, na het eerst werkelijk geweest te zijn, blind voor alles behalve voor één zaak, namelijk Christus in de heerlijkheid. Abraham verloor zijn Izak, David zijn Jeruzalem, Jona zijn wonderboom; Paulus wordt in de gevangenis gezet; alles wat van de natuur is, wordt terzijde gesteld. De Heer Jezus Zelf wordt het enige en duidelijke Voorwerp voor het hart en dan ben ik in volkomen gemeenschap met de gedachte van God. Ik verblijd mij in Christus Jezus. Ik behoud het Hoofd. Het oog van mijn ziel houdt zich bezig en is voldaan met de plaats waar Christus is. Ik aanbid en mijn vreugde is volkomen.