De rode koe

In Numeri 19 leren wij de buitengewone waakzaamheid van God met betrekking tot de zonde kennen. Zonde, niet in de betekenis van schuld, maar van verontreiniging. Zijn maatstaf daarvoor is het heiligdom. Daarmee hebben ook wij te maken, zodat niets wat onrein is geoorloofd is.

Voetwassing nodig

Wij zijn geheel rein, maar de voetwassing is nodig. Wij zijn met het heiligdom verbonden en zijn ook nog in de wereld, hoewel niet van de wereld. Het is nodig dat wij een juist oordeel hebben over beide (heiligdom en wereld). Als wij het kwaad maar aanraken, hebben wij al herstel nodig. Dit is geen zaak van rechtvaardiging, maar van gemeenschap. Zonde verhindert de gemeenschap. Ze verhindert dat ik met vrijmoedigheid in het heiligdom ga.

De voorziening

Hoe werd daarin voorzien? Door het bloed van de vaars zonder gebrek. Het stelt Christus voor, die de zonde niet kende en niet onder de macht van de zonde kon komen. Dit bloed werd zeven keer vóór de tabernakel gesprengd, de plaats van gemeenschap, niet van verzoening. Het zondoffer werd buiten de legerplaats verbrand, maar het bloed van de rode vaars werd zeven keer gesprengd, daar waar wij God ontmoeten. Dit kenmerkt de algenoegzaamheid van het bloed van Christus voor de omgang met God.

Christus voor mij geoordeeld

Het lichaam werd verteerd tot as, zoals Christus werd veroordeeld voor dat waarin ik geneigd ben zorgeloos te zijn. Maar dit laat God niet onverschillig en Hij wil mij gevoelig maken voor de zonde. Christus moest ervoor lijden en Hij heeft de zonde teniet gedaan. Maar het zien van Zijn lijden maakt mij de verschrikking van de zonde duidelijk. God onderscheidt de gedachten en overleggingen van het hart. Hij wil dat wij ze ook oordelen, anders is er geen gemeenschap mogelijk.

De weg van herstel

Wij verliezen de gemeenschap vlugger dan dat wij die terugkrijgen. In het type gingen zeven dagen voorbij, voordat het herstel volledig was. De Geest neemt de as en past die op ons toe, dat wil zeggen, Hij herinnert ons aan de angst en strijd van Christus en aan de oorzaak daarvan. Hij geeft ons gevoelens van afschuw voor de zonde in ons dagelijkse leven. Als ik met afschuw aan mijn zonde denk, zelfs in het gevoel van de genade die erin voorzien heeft, dan zijn mijn gevoelens juist. Maar dat is nog geen gemeenschap. Het is een heilig oordeel over de zonde, waarin de genade heeft voorzien.

Een tweede besprenkeling

Daarom was er een tweede besprenkeling, niet op de derde dag, maar op de zevende. En dan is er gemeenschap met God. We zien dat alleen de volmaakte genade het besef van volkomen heiligheid in stand houdt.

Het eindresultaat is, dat wij toenemen in de kennis van God, zowel in heiligheid als in liefde. Wij waren al niet meer in gemeenschap, voordat wij zondigden, anders hadden wij niet aan de zonde toegegeven.

Wat was de oorzaak van de val? De zorgeloosheid waardoor ik uit de tegenwoordigheid van God raakte. En daardoor werd ik blootgesteld aan het kwaad van buitenaf en van binnenuit.

J.N. Darby
(Uit: The Collected Writings, deel 19)