Wat is de Gemeente? En wat is haar toekomst?

1. Wat is de Gemeente?

Christus heeft de Gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven (Ef. 5:25). Als Christus de Gemeente zo liefheeft dat Hij Zich vrijwillig overgaf aan de verschrikkelijke dood op het kruis, dan mag Hij haar rechtmatig bezitten als Zijn eeuwige Bruid. En ook wij zouden daarom de Gemeente van harte moeten liefhebben. Wij zouden de Gemeente zo hartelijk moeten liefhebben dat wij alles van haar willen weten en wij de Heer behagen in ons gedrag met betrekking tot de Gemeente.

Maar op de Bijbelse leringen over de Gemeente (of Kerk, Vergadering) wordt helaas maar zelden de nadruk gelegd in de hedendaagse Christelijke gemeenschap. Onder Christenen is nog wel vrij algemeen bekend dat de Gemeente het “Lichaam van Christus” is, maar de bijbelse leringen over de gemeen­schap als Gemeente zijn maar bij weinigen bekend, en worden door nog minder gelovigen beoefend. De grote massa van wat vandaag “de Kerk” wordt genoemd, is een droevig namaaksel van het plan dat zo duidelijk in de Bijbel wordt geleerd.

Zelfs bij degenen die in dit verband de waarheid van de Gemeente beweren te praktiseren, zijn er wijdverspreide variaties in zienswijzen en praktijken, die allemaal drijven op gebrek aan kennis. Hoe kunnen onze goede medegelovigen geholpen worden om de waarheid van de Gemeente te praktiseren, tot heerlijkheid en eer van het enige Hoofd van Zijn Gemeente, onze Heer Jezus Christus? De apostel zei tot zijn geestelijke kind Timotheüs, op een tijdstip van wanorde in de vroege Kerk: “predik het woord, houd aan gelegen en ongelegen; weerleg, bestraf en vermaan in alle lankmoedigheid en lering” (2Tim 4:2).

Wat is de Gemeente?

Het woord Gemeente of gemeente is zo bekend dat haast iedereen er een definitie van heeft waarmee hij of zij tevreden kan zijn. Als wij een gebouw zien met een torenspits en eventueel nog een kruis erop, dan zeggen we: “Daar staat een kerk”. We spreken over de lutherse of baptisten-kerk, en vanwege zijn grootte en invloed is voor velen de Rooms-katholieke Gemeente dé kerk. Mijn woordenboek bevestigt deze betekenissen: “Een gebouw voor publieke en, in het bijzonder, Christelijke aanbidding” en “een lichaam of organisatie van religieuze gelovigen als … een denominatie”, enz. Maar er is een probleem met deze definities, en dat ik geen klein probleem! Geen enkele van deze definities komt overeen met de bijbelse definitie van de Kerk! De Gemeente volgens de Bijbel verwijst nooit naar een gebouw. Het spreekt nooit van een denominatie (een groep van religieuze mensen die samenkomen op de basis van een aantal leringen of gebruiken die geen gemeengoed zijn bij de andere Christenen).

Het lijkt er dus op dat wij degelijk tewerk zijn gegaan in het definiëren van wat de Bijbelse Gemeente niet is! Maar wat is de Gemeente dan wél? Laten we ons dus richten tot de Schriftuurlijke definities en dus tot Gods perspectief over dit belangrijk onderwerp. Het is belangrijk hierover een juiste kijk te hebben, omdat de Gemeente voor God zo belangrijk is. Christus heeft de Gemeente zo liefgehad dat Hij Zichzelf voor haar heeft overgegeven (Ef 5:25). We zullen ontdekken dat de Gemeente Gods hoogste belangstelling heeft.

Vrijgekocht volk

Eerst en vooral is de Gemeente een verlost volk. Elke wedergeboren, waarlijk geredde persoon, in deze tijd (in de huidige bedeling van genade, vanaf Pinksteren tot aan de Opname van de Kerk) behoort automatisch bij de Kerk: zij maken er allen deel van uit. “en de Heer voegde dagelijks bij de gemeente, die behouden moesten worden” (Hand 2:47). De Heer voegde dagelijks mensen toe aan de Kerk. Wij zullen in het volgende onderwerp met meer detail naar het begin van de Gemeente kijken. De vroege Christenen kwamen samen om gemeenschap te hebben in het bestuderen van het Woord, om brood te breken en te bidden (Hand 2:42). En wanneer wij op zondag elkaar ontmoeten, dan gaat een lokaal deel van de Gemeente naar een gebouw of geschikte lokatie, om de Schrift te bestuderen, brood te breken en samen te bidden.

Twee aspecten en twee woorden

De Gemeente wordt in de Schrift op twee manieren beschouwd: 1. als een verenigd geheel, en 2. als de lokale vertegenwoordiging van de hele Kerk. Wanneer gesproken wordt over de totale Kerk, het éne lichaam (Mt 16:18; Ef 5:25; enz.), wordt het woord “Kerk” hier met een hoofdletter geschreven, om de lezer te helpen. Als gesproken wordt van de lokale vertegenwoordiging van de hele Gemeente (1Kor 1:2; Gal 1:2; Op 2-3; enz.), zullen we het woord “kerk” met kleine beginletter schrijven en kan het ook slaan op een lokale denominatie. Ofschoon, er is een grote fout gemaakt: God bedoelde dat de lokale kerken als vertakkingen moesten zijn van één groot lichaam.

Omdat de verkeerde definities van het woord Gemeente zo algemeen zijn, verkiezen velen het woord vergadering te gebruiken om de Gemeente (Vergadering) van de Bijbel te definiëren. Dit nieuwe woord wordt niet zomaar gebruikt om anders te zijn. Het Griekse woord dat vertaald wordt met “kerk” is ekklesia (of ecclesia) en betekent uitgeroepenen. De mensen die de Gemeente vormen zijn uitgeroepen, uit de algemene massa mensen, om zich samen te vergaderen voor een specifiek doel. Maar zowel kerk, gemeente als vergadering kunnen gebruikt worden, zolang we maar de juiste betekenis van ekklesia verstaan.

Mijn Kerk; de Gemeente van de levende God

Reeds vóórdat de Gemeente er was, begon de Heer de Gemeente te vernoemen en hielp Hij daarmee te begrijpen wat de Gemeente is. In Mattheüs 16:18 zei Hij: “zal Ik Mijn gemeente [of: Kerk] bouwen …”. In Romeinen 16:16 lezen we dan: “al de gemeenten van Christus groeten u”. De hele Gemeente behoort Christus toe, en ook iedere lokale vergadering/gemeente/Gemeente (de lokale vertegenwoordiging van de hele Kerk) behoort Hem toe. De gedachte is duidelijk een van eigenaarschap. Het is niet onze Gemeente waar wij de regels maken, maar het is de Gemeente van Christus. Elke lokale vergadering hoort zich strikt te gedragen volgens de instructies van haar Eigenaar.

In 1 Korinthe 1:2; 11:16, 22, en ook elders, lezen we de uitdrukking: “gemeente van God” of “gemeenten van God”. In 1 Timotheüs 3:15 is de uitdrukking langer: “de gemeente van de levende God”. Uiteraard is Christus God maar de nadruk wordt hier gelegd op het eigenaarschap van de God die leeft en machtig is, geheel bewust van onze dag-aan-dag activiteiten in relatie tot Zijn Kerk. Hij verwacht van ons dat wij weten hoe wij ons horen te gedragen in onze dagelijkse “vergaderingsactiviteiten”, en Hij houdt ons daarvoor verantwoordelijk.

Een verborgenheid

Een verborgenheid in de Bijbel is niet zoiets als een mysterie in een ‘wie heeft het gedaan’-moord­ver­haal. Het is eerder een goddelijke waarheid die altijd in Gods gedachten bestond maar niet geopenbaard werd voordat de tijd ervoor rijp was, volgens Gods plan. We spreken eigenlijk beter van verborgenheden, zoals de Statenvertaling terecht vertaalt. De Gemeente is een van de vele mysteries of verborgenheden die in de Bijbel genoemd worden. Ze was een “verborgenheid, die in de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, maar die nu is geopenbaard, en die door profetische Schriften, naar het bevel van de eeuwige God, tot geloofsgehoorzaamheid onder alle volken …” (Rom 16:25-26). Deze verborgenheid van Zijn wil bestaat erin “aangaande de bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op de aarde onder één hoofd tezamen te brengen in Christus” (Ef 1:10).

Paulus ontving deze verborgenheid “door openbaring … die in andere geslachten de zonen van de mensen niet bekend gemaakt is, zoals zijn nu in de Geest geopenbaard is aan zijn heilige apostelen en profeten: dat zijn uit de volken medeërfgenamen zijn en medeïngelijfden en mededeelgenoten van zijn belofte in Christus Jezus door het evangelie; waarvan ik een dienaar geworden ben …en voor allen in het licht te stellen, wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid, die van alle eeuwen verborgen was in God,  … opdat  nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente bekend gemaakt zou worden de veelvoudige wijsheid van God” (Ef 3:3-11).

In Efeziërs 5, waar de instructies staan voor man en vrouw, zien we een verborgenheid ingesloten, een hogere toepassing: “Deze verborgenheid is groot; maar ik zeg dit met het oog op Christus en op de gemeente” (Ef 5:32). De Gemeente staat namelijk in dezelfde relatie tot Christus als een vrouw tot haar man, en de aardse huwelijksrelatie is een praktisch voorbeeld van Christus en Zijn Kerk.

Het Lichaam van Christus

Misschien de beste gelijkenis die God gebruikt, om de grootsheid en het uniek-zijn van Zijn Gemeente uit te drukken, is die van het lichaam van Christus. Deze gelijkenis is die van een persoon – een wonderlijke eenheid – waarbij elk deel van het lichaam samenwerkt om de verlangens van het Hoofd te vervullen. “en hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente” (Kol 1:18); God heeft Hem “een heeft hem als hoofd boven alles gegeven aan de gemeente” (Ef 1:22-23). Zoals het menselijke lichaam altijd compleet werkzaam is, zo wordt ook het lichaam van Christus altijd als compleet werkzaam gezien op aarde, op elk ogenblik.

De grootste uiteenzetting over de waarheid van Christus’ lichaam vinden we in 1 Korinthiërs 12:12-31. Het lichaam is één (eenheid) maar heeft vele leden – afgebeeld door de duizenden delen en miljoenen cellen van het menselijke lichaam, die allemaal harmonieus met elkaar samenwerken: “want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam zijn, zo ook Christus” – Christus en Zijn Gemeente (1Kor 12:12). Eénheid onder de directie van Christus, ons Hoofd, is de hoofdeigenschap van dit allegorisch lichaam.

Hoe kregen we deel aan dit ene lichaam? Wij werden daarin gedoopt door de Heilige Geest: “want ook wij allen zijn door één Geest gedrenkt” (vs. 13). Elk deel van het lichaam is noodzakelijk en wij werden in het lichaam geplaatst waar het God beliefde, en wij horen niet te klagen maar horen ons Hoofd te behagen in de plaats die Hij ons gegeven heeft (vs. 15-26). De Korin­thiërs behoorden bij het lichaam van Christus. Zij waren een deel van dat levende organisme. Verder is ieder individueel een lid (vs. 27). God heeft soeverein geestelijke gaven gegeven aan het lichaam opdat het voor Hem netjes kan functioneren (vs. 28-31). In feite hebben wij allen persoonlijk een of andere geestelijke gave gekregen ten voordele van het geheel (vs. 7-11).

De Bruid van Christus

De tweede belangrijke gelijkenis over de ware Gemeente is de uitdrukking bruid van Christus. In 2 Korinthiërs 11:2 wordt ons gezegd door Paulus “want ik heb u aan één man verloofd om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen”. Hier zien wij ons als gelovigen verbonden in de verloving met Christus, om in een toekomstige dag gepresenteerd te worden op het huwelijksmaal van het Lam (Op 19).

In Efeziërs 5 zien we dat de goddelijke eigenschappen van een aards huwelijk tussen man en vrouw een afbeelding zijn van de relatie van Christus met Zijn Gemeente (Ef 5:32). Christus is het Hoofd van Zijn Gemeente (hier niet het lichaam) zoals de man het hoofd is van de vrouw: “Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer; want de man is het hoofd van de vrouw, evenals ook Christus het hoofd van de gemeente is; hij is de behouder van het lichaam. Maar zoals de gemeente aan Christus onderdanig is, zo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles” (vs. 22-24). Christus heeft Zijn Gemeente lief en wil haar als Zijn Bruid zuiver houden. De Heer voedt (geestelijk) Zijn Gemeente en koestert haar (zorgt voor, toont affectie; vs. 25-29). De Heer verlangt naar die dag wanneer Hij en Zijn Gemeente voor altijd samen zullen zijn (vs. 31).

Laten we in gedachten naar het eind van de toekomstige zevenjarige periode gaan, naar het einde van de Grote Verdrukking. Deze zeven jaar is het interval tussen de Opname van de Gemeente en de komst van Christus om te regeren over de aarde. Christus staat te komen om elke oppositie neer te slaan en om te regeren, maar eerst moet er een officieel “huwelijk” van het Lam zijn (Op 19:7-9). Zijn vrouw, de Kerk, is klaar, en ze heeft zich bekleed met de goede daden van rechtvaardigheid die zij gedaan heeft voor haar geliefde Heer, staande voor de rechterstoel van Christus (1 Kor. 3:11-15).

Daarna zullen Hij en Zijn geliefde vrouw gezien worden bij hun terugkeer naar de aarde (Op 19:11-16). Bemerk dat wij in deze paragraaf het woord “vrouw” hebben gebruikt. Het onderscheid tussen bruid en vrouw is klein maar belangrijk: lees verder!

De Vrouw van Christus

De Schrift gebruikt beide uitdrukkingen bruid en vrouw wanneer gesproken wordt over Christus en Zijn Kerk. Zoals met alle Schriftuur is dat niet toevallig. Wanneer de gedachte ‘frisheid van de eerste liefde’ is, dan wordt de term bruid gebruikt. Wanneer de gedachte ‘relatie in waardigheid en bestuur’ is, dan wordt de term vrouw gebruikt. De Gemeente zal het Koninkrijk mee helpen besturen (het duizendjarig rijk van Christus). Wij zullen leven en regeren met Christus voor 1000 jaren (Op 20:4). Wanneer dat bestuur staat te beginnen, toont Johannes “de Bruid, de Vrouw van het Lam” (Op 21:9). Tenslotte, wanneer het duizendjarig rijk eindigt en de eeuwige toestand begint, met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dan zien we de Gemeente “gereed als een bruid, die voor haar man versierd is”[1]Het feit dat de Gemeente ook na haar bruiloft nog “bruid” genoemd wordt heeft ook te maken met haar heerlijkheid naar de uitwendige wereld toe (zie vooral 21:2). (Op 21:2). De regeringstijd van duizend jaar heeft Christus’ affectie voor ons niet uitgeblust. “En alzo zullen wij altijd met de Heere zijn” (1Thess 4:17). “Amen, kom, Heer Jezus!” (Op 22:20).

De Stad

Het is niet zo algemeen gekend dat de Gemeente ook wordt gezien als een stad. Eerst hebben we in Openbaring 21:9-10 een engel die Johannes zegt: “Kom! Ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam tonen. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, die neerdaalde van God”. De rest van hoofdstuk 21, tot 22:5, beschrijft deze stad als de Gemeente in haar besturende functie. Waarom wordt het beeld van een stad gebruikt? Er zijn twee redenen. Ten eerste, de valse Gemeente van Openbaring 17 wordt afgebeeld als een boze stad. Ten tweede, een stad (tenminste in theorie) voorziet in alles wat een mens nodig heeft. In deze stad is de Gemeente voorzien met alles wat nodig is om te besturen, te regeren met Christus, overeenkomstig Zijn wil, om in de behoeften te voorzien van de naties.

Het boek Openbaring gaat voortdurend verder in de tijd, maar gaat dan weer terug in de tijd om een nieuwe nadruk te leggen. Hoofdstukken 17 tot en met 21:8 gaan chronologisch vooruit in de tijd, en voert ons van ergens in de laatste helft van de “Verdrukking” naar het Millennium toe, langs de Grote Witte Troon en gaat over naar de eeuwige toestand met de “nieuwe hemel en de nieuwe aarde”. Daarna gaat de beschouwing terug in de tijd[2]De chronologie in Openbaring is hier wat opmerkelijk: Op 21:1-8 handelt over de eeuwigheid, dus ná het 1000-jarig rijk, maar Op 20 en 21:9 t/m 22:5 betreft het 1000-jarig rijk. naar het begin van het Millennium en naar het plaatje wat zojuist hebben bestudeerd in de voorgaande paragraaf. Maar in 21:2, in de eeuwige toestand, wordt de bruid of de Gemeente nog steeds afgebeeld als een heilige stad, nu genoemd: “het Nieuwe Jeruzalem” dat uit de hemel neerdaalt. Dit is de Gemeente – wijzelf – die voor altijd in een liefdesrelatie zullen leven met onze Heer. Alle behoeften voor elke gelovige – alle oudtestamentische gelovigen en allen die gered werden tijdens de Grote Verdrukking en het Millennium – zullen door deze stad de Gemeente ontmoeten, de eeuwige Bruid van Christus.

Het Huis van God

Elke gelijkenis die God heeft voor de Gemeente heeft een reden die onze aandacht en respons vereist. De Gemeente wordt voorgesteld als Gods huis; daarom staat God erop dat wij de orde bewaren, in overeenstemming met Zijn heiligheid. Paulus schreef: “Deze dingen schrijf ik u, dan weet gij hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tim 3:14-15). Oude pilaren deden dienst als ‘aanplakborden’; er werden boodschappen op gezet opdat ze door iedereen opgemerkt zouden worden. De Gemeente moet Gods orde en heiligheid handhaven en uitstralen. Enkel Zijn regels zijn van belang, onafgezien hoe ‘ondemocratisch’ sommigen die regels vinden. De grond geeft ondersteuning: de waarheid van het huis van God is de grond voor onze samenvergadering, en de Gemeente moet deze waarheid verzekeren en onderhouden. Zie ook Hebreeën 10:21. Het oordeel begint bij het huis van God (1Pet 4:17). God moet praktische heiligheid vinden in Zijn huis. Dit werd droevig verwaarloosd. Vandaag de dag worden op een of andere manier virtueel alle valse doctrines en morele zonden getolereerd, maar dat is geen excuus voor u en mij om te handelen op een nalatige, zondige manier in relatie tot Gods huis, de Kerk, in onze lokale samenkomsten.

Een bepaald aspect van het huis Gods is dat het “in aanbouw” is. Wij worden allen “als levende stenen gebouwd, een geestelijk huis …” (1Pet 2:5). Wanneer de laatste steen op zijn plaats ligt, zal de Gemeente compleet zijn en de Heer zal haar dan komen ophalen. Wat een dag zal dat zijn!

De Tempel van God

Van de Gemeente wordt ook gesproken als de tempel van God. Paulus zei tot de Korinthiërs “Weet u niet, dat u Gods tempel bent en de Geest van God in u woont?” (1Kor 3:16). In 6:19 wordt ons ook gezegd dat de Geest woont in onze fysieke lichamen, die evenzo – individueel – de tempel van God zijn. Maar in 3:16 staat alles in het meervoud. Hier ligt de nadruk op het wonderlijke feit dat God in Zijn Gemeente woont door de Heilige Geest, en het huis van God hoort niet besmeurd te worden: “als iemand de tempel van God verderft, God zal hem verderven. Want de tempel van God is heilig en dat bent u” (3:17).

Zoals bij het huis zien we een groeifactor bij de tempel: “zo bent u dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar u bent medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus zelf de hoeksteen is, in wie het hele gebouw, god samengevoegd, opgroeit tot een heilige tempel in de Heer; in wie ook u mee opgebouwd wordt tot een woonplaats van God in de Geest” (Ef 2:19-22).

Eén kudde

In Johannes 10 sprak de Heer over de Joodse schapen en Zijn herderlijke zorg en liefde ervoor. In vers 16 vervolgt Hij: “ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die moet ik toebrengen; en zij zullen naar mijn stem horen”. Hier spreekt de Heer van de Gemeente die in die tijd nog niet was geformeerd. God heeft de hand uitgestoken naar de heidenen, en Joden én heidenen zijn nu één kudde met één Herder, Christus Zelf. Alhoewel de mens een puinhoop heeft gemaakt in die éne kudde, door het op te delen in letterlijk duizenden segmenten, toch blijft het in Gods ogen één kudde, net zoals het één lichaam is, dat Hij (niet wij) onderhoudt.

Eén nieuwe Mens

Een gelijkaardige gedachte als bovenstaande wordt gevonden in Efeze 2:14-16: “want Hij is onze Vrede, Die beiden één gemaakt en de scheidsmuur van de omheining weggebroken heeft, toen hij in zijn vlees de vijandschap, de wet van de geboden, die in inzettingen bestaat, te niet gedaan had, opdat hij die twee in zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen, vrede makende, en beiden in één lichaam met God verzoenen zou door het kruis, terwijl hij daardoor de vijandschap gedood heeft”

De Gemeente is een nieuw levend organisme, geschapen in Christus. Gelovige Joden en heidenen zijn nu één. Het is een nieuwe schepping, die nooit eerder bestond. Het is een mens omdat het leeft, één levend lichaam onder één levend Hoofd.

De Parel van Grote Waarde

“Het koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een koopman, die schone parels zoekt; en toen hij één parel van grote waarde gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en kocht haar” (Mt.13:45-46). De Koopman is Christus. De parel van grote waarde is de Gemeente die Christus liefheeft. Hij kocht haar met alles wat Hij had, zijn lijden en dood op het kruis van Golgotha. Hoe zouden deze enkele woorden in Mattheüs ons moeten treffen en maken dat wij Hem beantwoorden in relatie tot Zijn Kerk, door onze dagelijkse, wekelijkse kerkelijke levens

2. Wanneer ontstond de Gemeente?

Het belijdende Christendom is in tweeën gedeeld voor wat de mening betreft wanneer de Gemeente eigenlijk werd gesticht. Dat kan een beetje verrassend zijn voor hen die voortkomen uit de achtergrond van “de broeders” (zo genoemd) of de “Baptisten”, waar meestal de bedelingenleer [3]Of het dispensationalisme: de leer dat Gods handelen met de mens verschillend is in verschillende dispensaties in de tijd. Deze dispensaties worden ook ‘bedelingen’ genoemd. Dit is het … Continue reading wordt onderwezen. Maar de strijd woedt! Laten we de twee stellingen beschouwen.

Zij die geloven dat de Gemeente begon op de dag van Pinksteren (Hand 2), 50 dagen nadat de Heer opstond, worden algemeen dispensationalisten genoemd. Zij geloven dat God met zijn volk op verschillende wijzen handelt, in verschillende dispensaties of bedelingen – dat zijn tijdsperioden waarin God opereert volgens een uniek principe, zoals met de (ene) natie Israël tegenover de hele wereld, of vandaag door de Kerk, of in de toekomst het Millennium waarin Christus persoonlijk regeert in gerechtigheid. Deze “tijdsperioden” of tijdperken kunnen we ook administraties noemen. In de Verenigde Staten had men de Reagan­ administratie, de Bush administratie en de Clinton administratie. Elke “administratie” bestuurde het land op een verschillende manier, gebruikte verschillende benaderingen om te regeren, alhoewel allemaal binnen het raamwerk van de Amerikaanse grondwet. Dit is een onvolkomen voorbeeld van wat God heeft gedaan (en zal doen) in Zijn besturingen over de mens in relatie tot de aarde sinds Adam en Eva. Hij is de ene perfecte Administrateur die verschillend handelt, maar altijd correct en perfect, in verschillende tijdperken.

Zij die geloven dat de Gemeente gewoon een voortzetting is van het oudtestamentische Israël, staan vooral bekend als verbondstheologen. Voor de verbondstheologen bezit de Gemeente een aards karakter, en zij zal door de Grote Verdrukking heengaan, om samen met Israël gezegend te worden in het 1000-jarige Christusrijk, het zogenaamde Millennium. Vele van de hoofdlijn-protestantse kerken en de katholieke kerk, samen met nog anderen, geloven in de verbondstheologie – namelijk dat de verbonden die aan Israël werden gegeven ook voor ons gelden, vandaag.

De verbondstheologen gaan terug naar de onvoorwaardelijke beloften aan Abraham (Gen. 12:1-3; 15:4-5; 22:15-18), zowel als de voorwaardelijke (Ex 19:5-6, 8) en beschouwen die beloften als van toepassing op ons. De aardse zegeningen die aan Abraham beloofd werden strekken zich uit tot alle naties – door Christus! De voorwaardelijke zegeningen hingen af van het houden van Gods wet. Merk hierbij op dat de zegeningen onder de meeste verbonden aards waren.

De verbondstheoloog gaat voorwaarts naar het oordeel over de naties (Mat 25:31-46) en neemt aan dat dit oordeel ook ons oordeel is, voor wat betreft het al dan niet geschikt zijn om binnen te gaan in het koninkrijk van Christus. Hier wordt het hemelse karakter van de Gemeente gemist, die, zoals we spoedig zullen zien, nooit bestaan heeft in oudtestamentische tijden, en die zal opgenomen worden in heerlijkheid vóór het oordeel over de naties (Mt 25:10; Jn 14:1-3; 1Kor 15:51-53; 1Th 4:13-18; Op 3:10).

En dan! zegt u. Wel, de consequenties hiervan zijn verreikend. Indien de verbondstheologie juist is, staan wij voor een harde tijd in de nabije toekomst met zijn feitelijke destructie van de beschaving zoals we die kennen tijdens de Grote Verdrukking (Mt 24:21-24) onder de regering van het door Satan geleide “beest” van Openbaring 13 tot 20 en Daniël 7 tot 12. De oordelen en toorn van God, zoals getoond in Mattheüs 24 en Openbaring, zullen dan door ons moeten gedragen worden. Er zal geen hemels gezelschap zijn: het beste wat wij kunnen verwachten zijn aardse zegeningen voor de getrouwen, indien we al het oordeel over de naties overleven (Mt 25:31-46). Maar als de dispensationalisten gelijk hebben, dan zullen wij nooit enig deel van de Verdrukking meemaken; wij zullen opgenomen worden in heerlijkheid vóórdat Gods wraak over de goddeloze naties valt, inclusief Israël. Wij zullen deel uitmaken van de hemelse gemeenschap, helemaal afgezonderd van zelfs een gezegend Israël, en we zullen een unieke nabijheid van Christus ervaren voor altijd, als Zijn hemelse bruid en vrouw, zoals we eerder zeiden.

Indien de huidige Gemeente gewoon een uitbreiding is van het oudtestamentische Israël, met al zijn voorschriften en wetten, dan zal de Gemeente hebben:

  • Een aards elite-priesterschap dat verantwoordelijk is voor het geestelijke welzijn van het volk. Wij noemen dat vandaag de “geestelijkheid”.
  • De “gewone man” (leek) is verbannen tot een inferieure religieuze of kerkelijke positie, ver van God, uitgesloten van een nauwe relatie met God (welke positie gereserveerd was voor de geestelijkheid).
  • Nauwgezette aardse structuren om naar toe te gaan, om God te ontmoeten, zoals de tempel van Salomo.
  • Een aards vooruitzicht, dikwijls met aardse bezittingen die Gods goedkeuring bewijzen.
  • Uitzien naar de vervulling van de verbonden met Israël.
  • Nadruk op het onderhouden van de wet als de manier om Gods goedkeuring te verwerven.
  • Dikwijls geen zekerheid over iemands redding.

Van de andere kant, indien de dispensationalist gelijk heeft, en de huidige Gemeente uniek is voor het Nieuwe Testament, en ze werkelijk ontstond op de dag van Pinksteren (Hand 2), en is samengesteld uit een uniek stel volkeren van Joden en heidenen, “uitgeroepen” om het unieke volk van de Heer te zijn, die een hemelse bestemming hebben, niet een aardse toekomst maar bij de Heer Zelf zullen zijn (Hand 15:14; Tit 2:14), dan:

  • Elke gelovige is een priester voor God (1 Pt 2:5-9) om Hem zowel te aanbidden als te dienen,
  • en heeft een hemels vooruitzicht, om voor altijd bij de Heer te zijn (Joh 14:1-4; 1Th 4:13-18), en
  • hij is niet onder de Wet (die nooit bedoeld was voor de heiden of de Gemeente – Rom 3:20, 28; 7:4; Gal 2:16; 3:10-25).
  • Elke ware wedergeboren gelovige bezit de absolute garantie van eeuwige redding (Joh 10:27-30).

Ik zie nu in dat het belangrijk is, zegt u, maar wat zegt de Schrift ons hierover? Wel, laten we dat uitzoeken.

Wanneer werd de Gemeente gesticht?

Volgens de Bijbel bestaat de “de gemeente [of: Kerk] van de levende God” (1Tim 3:15) uit een unieke groep mensen: alle ware, bijbelgelovige, wedergeboren Christenen, over een tijdsspanne van haast 2000 jaar, indien zij de Heer Jezus Christus hebben aanvaard als hun Redder! Bent u zo iemand? Bent u zeker?

Hoe kunnen wij zeker zijn dat de Gemeente slechts 2000 jaar oud is terwijl de natie Israël nog eens bijna 2000 jaar ouder is? Het eenvoudige antwoord is dat de Gemeente er niet was toen de Heer op de aarde was (Mt 16:18)[4]In Matt 16 is de Gemeente of Gemeente iets toekomstigs: “Ik zal …”.. Daarom kan ze nooit bestaan hebben in oudtestamentische tijden. De Heer zou spoedig Zijn Gemeente bouwen, maar vooraleer ze kon gesticht worden moest ze een hemels Hoofd hebben (Ef 5:23; Kol 3:18) – een Mens in heerlijkheid – omdat de Gemeente het lichaam van Christus is (Ef 1:22; Kol 1:24). De Gemeente behoefde ook dat de Heilige Geest op aarde collectief in de Gemeente zou komen wonen (Joh 14:16-18; 15:26; 16:7; Hand 2:4; 1Kor 3:16-17) en dat de gelovigen ervan zouden “gedoopt” (onderdompeling) worden tot “één lichaam” (1Kor 12:13), in de Gemeente van de Heer (Ef 1:22-23; Kol 1:18). Deze noodzakelijke combinatie van gebeurtenissen kwam niet eerder tot stand dan ná de dood en opstanding van de Heer en de komst van de Heilige Geest op de dag van Pinksteren (Hand 2). Alleen dàn kon de Gemeente ontstaan, en òf ze dat deed!

In plaats dat de Gemeente een voortzetting was van het Judaïsme, contrasteert de Gemeente zeer sterk met het Judaïsme. Het Judaïsme was bedoeld voor een vorige bedeling (dispensatie). Galaten toont aan dat de Christelijke positie nieuw is en in schril contrast staat met het Judaïsme met zijn wetsbetrachting en aardse economische gerichtheid. De Gemeente is voor het Christendom en gebaseerd op een nieuwe reeks bepalingen die uniek zijn voor de tijd achter het kruis: de Heer als Mens in heerlijkheid is het Hoofd van de Kerk, en de Heilige Geest naar de aarde gekomen om in de Gemeente te wonen (1Kor 3:16, waar het voornaamwoord meervoudig, collectief is) maar ook inwonend in de individuele gelovige (1Kor 6:19). Zie Joh 14:16-18:

“En ik zal de Vader vragen en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u is tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet en kent Hem niet; maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. Ik zal u geen wezen laten, Ik kom tot u”

Het Griekse woord ekklesia (of ecclesia) betekent “uitgeroepenen” en wordt in het Nieuwe Testament op verschillende manieren gebruikt. Het wordt één keer gebruikt voor de vergadering van Israël in de woestijn in oudtestamentische tijden, toen zij uit Egypte geroepen werden door God (Hand 7:38); voor een onhandelbare, verwarde vergadering (Hand 19:32) die opgestookt werd door de slechte Demetrius met de bedoeling Paulus en andere Christenen aan te vallen (Hand 19:23-29); en voor een wettige vergadering van het gerechtshof (Hand. 19:39). Deze drie aanwendingen van het woord ekklesia hebben absoluut niets van doen met de Gemeente waarvan de Heer in Mattheüs 16:18 zei dat Hij die zou gaan bouwen. Dit is erg belangrijk, omdat verbondstheologen wijzen op Hand 7:38 om te bewijzen (zoals zij denken) dat de Gemeente reeds in het Oude Testament bestond. Maar, alhoewel God een ekklesia had, een uitgeroepen Joodse vergadering in het Oude Testament, betekent dit niet dat die Joodse aardse maatschappij op enige manier gerelateerd was aan de nieuwtestamentische Gemeente – de Gemeente van de Heer –  net zomin als de verwarde vergadering in Hand 19:32.

Maar ekklesia wordt nog op 110 andere plaatsen in het Nieuwe Testament gebruikt. In elk van deze andere gevallen wordt ekklesia gebruikt om Gods Gemeente de definiëren, Gods unieke uitgeroepenen van deze huidige bedeling (Hand 15:14; Tit 2:14) – geroepen uit de Joden en de heidenen om Gods liefdegave te zijn voor Christus (Joh 10:29; 17:2, 6).

Deze door God uitgeroepen nieuwtestamentische maatschappij, deze ekklesia, wordt in deze 110 verwijzingen gezien in haar samengesteld geheel (en omvat elke gelovige in deze bedeling) of in datgene wat Gods ene ware Gemeente vertegenwoordigt in de lokale gemeenschap – de lokale kerk, gemeente of vergadering. De context van het woord ekklesia beslist wat er bedoeld wordt. Herinner u: de Nederlandse woorden Gemeente en vergadering zijn gewoon twee manieren om het Griekse woord ekklesia te vertalen.

Deze Kerk, de Gemeente van de Heer, de nieuwtestamentische ekklesia, ontstond op de dag van Pinksteren (Hand 2). Dit wordt ons niet direct verteld, maar de feiten bewijzen dat dit waar is, zoals we zullen zien. Ongeveer 120 discipelen waren vergaderd in een bovenzaal in Jeruzalem, op het bevel van de Heer Jezus, om te wachten op de komst van de Heilige Geest (Hand 1:4-5, 12-15). Plots ervoeren zij Zijn komst, zijn inwonende aanwezigheid en kracht (Hand 2:2-4). Zij wisten toen niet onmiddellijk wat er gebeurde, maar wel dat er iets unieks was gebeurd. Zij, en de 3000 die op die éne dag werden toegevoegd (Hand 2:41), ervoeren een unieke, wonderlijke eenheid: zij waren één familie! De gedachte van samenhorigheid met de Heer wordt gezien in Hand 2:47; 4:32; 5:14; Ef 2:14-16; enz. Deze gelovigen werden niet eerder ekklesia (Kerk, Gemeente of Vergadering) genoemd dan in Hand 5:11, maar zij waren duidelijk “de Kerk” sinds Hand 2.

Zij die Gods Gemeente zien als Zijn unieke “uitgeroepenen” van deze bedeling (of dispensatie), weten dat in de Bijbel de Gemeente wordt afgebeeld als het lichaam van Christus (Kol 1:24; 1Kor 12:12-13; Ef 1:22-23; 4:4), zoals we in vorig hoofdstuk zagen. Deze voorstelling van een verenigd lichaam onder een hoofd komt overeen met de eenheid die er bestaat tussen het Hoofd Christus en de gelovigen als verschillende leden van Zijn “lichaam”. Het beeld toont ons ook dat elk van ons een taak te doen heeft die geleid wordt door Christus, het Hoofd van Zijn lichaam (Ef 5:23; 4:15; Kol 3:18), voor het welzijn van het gehele lichaam – net zoals een hand, een voet, een oog, een maag allemaal een unieke en noodzakelijke taak te doen hebben opdat het lichaam perfect zou werken, en ieder is geschikt om de toegewezen functie uit te voeren. Deze unieke positie en verbondenheid met Christus van elke gelovige was nooit waar voor Israël in het Oude Testament: het is geheel uniek voor “Mijn gemeente” (Matt 16:18). In het Oude Testament verbleef God op een afstand, en Hem te naderen betekende voor een gewone mens de dood (Num 18:22).

De Gemeente wordt in de Schrift ook afgebeeld als de toekomstige hemelse bruid van Christus. Christus wordt afgebeeld als de Bruidegom die de Gemeente liefheeft – “Mijn gemeente” – en Hij gaf Zichzelf voor haar over (Ef 5:24-27). Vandaag wordt de Gemeente gezien als verloofd aan Christus (2Kor 11:1-2). De toekomstige bruiloft van het Lam, wanneer de Kerk, de bruid en vrouw, “huwt” met Christus, wordt gezien in Openbaring 19:6-8. Daarna zien we “Zijn vrouw” (Op 19:7), “de bruid, de vrouw van het Lam” (Op 21:9) – Zijn Gemeente – afgebeeld als een stad waar alles wordt gevonden voor een perfect bestuur. Christus regeert als Koning over de aarde, en wij regeren samen met Hem als Zijn vrouw voor 1000 jaren (Op. 20:4-6). Maar de Schrift spreekt ook van Israël als de niet getrouwe aardse vrouw van Jahweh. Als gevolg van hun collectieve zonde werd Israël afgewezen (Lo-Ammi – niet Mijn volk; Hosea 1:9; 2:2). Maar zij zal worden hersteld (Hos 1:10-11; 2:7, 16, 19, 23; Rom 11:1-26). Onthou dat deze huwelijksvoorstellingen beelden zijn van liefde en nabijheid. De Gemeente is de hemelse bruid en vrouw van de Heer – Israël, die hersteld zal worden in het Millennium, is de aardse vrouw. De Heer houdt van hen beiden. Onthou ook dat gedurende de eeuwige toestand er zowel een aardse maatschappij zal zijn (zij die op aarde in het Millennium zullen leven en daarna op de nieuwe aarde) én een hemelse maatschappij (de Gemeente en de hemelse heiligen – Joh 3:29; Op 19:7-9; 21:1 – die altijd bij de Heer zullen zijn; 1Thess 4:17), maar de twee zullen in een nauw verband staan (Op 21:2). Zo zijn sommige aspecten van het aardse Israël en de hemelse Gemeente in vele opzichten parallelle waarheden, maar toch geheel onderscheiden. Deze parallelle waarheden zullen verder bestaan in het duizendjarig rijk, maar in de eeuwige toestand zal God alle dingen nieuw maken en onder alle mensen wonen. In die tijd zullen er niet langer afzonderlijke naties bestaan, zelfs niet Israël, maar de Gemeente zal voor altijd de bruid van Christus blijven, tot in alle eeuwigheid.

De Gemeente wordt in de Schrift ook afgebeeld als het huis van God (1Tim 3:15) waar God verwacht dat daar een goede orde wordt gehandhaafd. Dit huis van God wordt gezien als de woonplaats van God (Ef 2:19-22) en is opgebouwd uit levende stenen (1Pet 2:5) – wijzelf. In het Oude Testament bestond er ook een huis van God. In Genesis 28:17 was er een plaats die Bethel werd genoemd. De tempel die Salomo bouwde was “het huis van de HEERE [= Jahweh]” (1Kon 6:1). De vele verwijzingen in een concordantie toont ons hoe dikwijls de uitdrukking huis van God en huis des HEEREN in het Oude Testament werd gebruikt. Wat toen fysisch was, is nu geestelijk. Vandaag, onder een ander bestuur van een andere bedeling, is er geen stad of gebouw meer het huis van God. Nogmaals: alhoewel er parallelle waarheden zijn over het huis van God, voor Israël en de Kerk, zijn de toepassingen van deze waarheden helemaal apart.

Voorzichtig – heb een juiste kijk op Gods Volk!

In deze en toekomstige nieuwsbrieven zullen wij (zo de Heer wil) de Schrift confronteren met verschillende zienswijzen van Christenen, en zullen we trachten uit de Schrift aan te halen hoe God erover denkt. Zulk een confrontatie is een leerrijke zaak en zal noodzakelijkerwijs met zich mee brengen dat wij het niet eens zijn met het standpunt die Christenen hier en daar innemen. Bijvoorbeeld, het zal duidelijk zijn, uit wat u leest in deze edities van Assembly Messenger, dat wij helemaal niet instemmen met het standpunt dat ingenomen wordt door de zogenaamde verbondstheologen over wanneer de Gemeente werd gesticht.

Maar wij wensen (ook voor u) dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de mensen enerzijds en hun standpunten of leringen anderzijds. Wij erkennen vele waar geredde en godvruchtige Christenen onder de “verbondstheologie”, en in sommige andere “Christelijke” religieuze systemen van mensen, die hun levens opdragen voor de dienst aan de Heer die zij liefhebben, en zij blijken ware dienaren van God te zijn. Maar, indien hun leerstellige standpunten en praktijken en leringen fout zijn, dan moeten wij dat beseffen en we moeten hen niet volgen, want dan zouden wij niet trouw zijn aan onze Heer.

Soms is het moeilijk om de mens te onderscheiden van zijn boodschap, maar wij willen trachten het te doen, in de meeste gevallen. Zelfs indien wij namen noemen (wat zelden zal gebeuren), is de bedoeling daarvan enkel dat u een serieus probleem zou inzien en het in de toekomst kunt vermijden.

3. Wanneer en hoe zal de Gemeente haar aardse bestaan beëindigen?

In vorig hoofdstuk zagen we wanneer de Gemeente werd gesticht. Nu echter zullen we nagaan wanneer de Gemeente zal eindigen. Het antwoord op die vraag is: nooit! We zagen eerder reeds, in Op 19-22, de Gemeente (als een stad – Op 21:9-22:5) voorgesteld als de bruid en vrouw van Christus, met Hem in een liefdevolle verbondenheid en met Hem regerend in Zijn duizendjarige koninkrijk. Daarna, in de eeuwige toestand – de toekomstige eeuwigheid – wordt de Gemeente nog steeds gezien als “een bruid die voor haar man versierd is” (Op 21:1-2). De Gemeente zal dus nooit eindigen maar zal op unieke wijze met Christus, haar Redder en Heer, voor altijd verbonden blijven. Dus, een betere titel voor dit derde hoofdstuk is zoals hierboven staat: “Wanneer en hoe zal de Gemeente haar aardse bestaan beëindigen?” of ook: “Zal de Gemeente door de Grote Verdrukking heengaan?”

Nu, dit zijn vragen die erg controversieel zijn! Vele belijdende Christenen hebben slechts een vaag idee over de toekomstige komst van de Heer, na strenge aardse oordelen, en een aards bestuur van de Heer. Anderen hebben gezien dat de Gemeente een hemelse toekomst zal hebben, maar andermaal wordt deze toekomst pas gezien ná vele verwoestende aardse oordelen. Niet veel zaaks om naar uit te kijken, niet? Maar de Schrift houdt ons een veel betere hoop voor en grotere zegeningen voor de Kerk, onszelf dus. Laten wij er eens in detail naar kijken.

Wanneer en hoe zal de Gemeente haar aardse bestaan beëindigen?

Zal de Gemeente door de Grote Verdrukking heengaan?

Er staan vele verzen in de Schrift die spreken over de komst van de Heer. Ik zal deze passages niet citeren om het beknopt te houden, maar ik noem nu een eerste reeks: Joël 3:14-21; Zach 14:2-9; Matt 24:27-44; 25:31-46; Hand 1:9-12; 1Thes 3:13; 2Thes 1:7-10; 2Tim 4:1-8; Kol 3:4; 1 Joh 3:2; Judas 14-15; en Op 19:7-16; 22:12. Zoek ze a.u.b. op. Bemerk in deze verzen dat de Heer naar de aarde komt (Zijn verschijning of manifestatie op aarde) aan het einde van de Grote Verdrukking. Hij komt met engelen en met Zijn heiligen, en in macht en heerlijkheid – dit in contrast met Zijn eerste komst in zwakheid en om naar het kruis te gaan. Hij komt voor het oordeel en om te regeren in Zijn duizendjarig koninkrijk.

Nu is er een tweede reeks verzen die hiermee contrasteren en die ook spreken over de komst van de Heer. Lees nu Joh 14:2-3; 1Kor 15:51-54; Pil 3:20-21 en 1Thes 4:13-18. Bemerk de verschillen. In deze reeks verzen is er geen staan op de Olijfberg, geen oordeel, geen koninkrijk, geen heiligen die met Hem komen om te regeren. We zien de Heer eerder komen in de lucht, voor Zijn heiligen, om hen mee te nemen naar het Vaderhuis.

Vermits wij absoluut de foutloosheid (inerrantie) van Gods Woord onderschrijven, is de onvermijdelijke conclusie dat deze twee reeksen verzen wijzen op twee onderscheiden aspecten van de “tweede komst” van de Heer, elk voor een verschillend doel. Hoe zal God de heiligen bij de Heer brengen bij Zijn verschijning – de “komst van onze Heer Jezus Christus met al Zijn heiligen” (1Thess 3:13) – wanneer sommigen reeds gestorven waren toen Paulus die brief schreef? Paulus legde in 1Thess 4 uit dat de Heer eerst komt voor al de Zijnen, dood of levend! Hij zal de doden in Christus uit de doden doen opstaan, de lichamen van de levenden veranderen in verheerlijkte lichamen, en daarna zal Hij hen allen meenemen om hun Heer in de lucht te ontmoeten, en zo zullen wij voor altijd bij de Heer zijn:

“Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, samen met hen in wolken opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen wij altijd met de Heer zijn”. (1Thess 4:16-17).

De tweede reeks verzen spreekt van een fase in Jezus’ tweede komst die gewoonlijk de Opname genoemd wordt, van het Griekse woord harpazoo[5]harpazoo: wegrukken, snel grijpen, meevoeren. (opnemen – 1Thess 4:17), een vreugdevolle wegrukking van de ene sfeer in de andere. Wanneer zal deze wonderlijke maar weinig begrepen gebeurtenis plaatsvinden? Het eerste duidelijke antwoord hierop is: ergens vóór de Heer Jezus verschijnt op de Olijfberg om te regeren, wanneer Hij zal komen met de eerder opgenomen heiligen, zoals gezien wordt in Zach 14, Hand 1 en 1Thess 3:13; 4:13-14. De vraag is echter: hoe lang ervoor? Vóór de tijd van Gods oordelen? Gedurende deze oordelen? Onmiddellijk voordat Hij komt om te regeren? Laten we ons wenden tot het boek Openbaring, Gods grote nieuwtestamentische profetieboek.

De Gemeente in Openbaring 1-4

Aan de apostel Johannes werd van Godswege opgedragen het boek Openbaring te schrijven, in grote lijnen volgens de volgorde der gebeurtenissen. De opdracht was: “Schrijf, [1°] hetgeen gij gezien hebt, en [2°] hetgeen is, en [3°] hetgeen geschieden zal na dezen” (Op 1:19). Hoofdstuk 1 toont de dingen die Johannes had gezien (= 1°). De hoofdstukken 2 en 3 toont de dingen die zijn: de dingen van deze huidige Kerk-bedeling of -dispensatie (= 2°) met daarin begrepen de tijd die Johannes leefde na Pinksteren, toen de Gemeente was gesticht. In de boodschappen aan de zeven lokale kerken in deze hoofdstukken 2 en 3, hebben wij de profetische geschiedenis van de Gemeente op aarde, vanaf zijn begin tot aan zijn opname – precies wat we zouden verwachten in een profetisch boek als Openbaring! Wat komt daarna? In hoofdstuk 4:1 zien we de Heer tot Johannes zeggen: “Kom hier op (in de hemel) en Ik zal u tonen wat hierna gebeuren moet” – onmiddellijk na het eind van de geschiedenis van de Gemeente op aarde (= 3°). Wat ziet Johannes dan?

In datzelfde vers van Op 4:1 zien we een deur geopend in de hemel en een stem “als van een bazuin” die tot Johannes spreekt. Johannes visionaire “opname” naar de hemel met een stem “als van een bazuin” (vs.1; 1Kor 15:52; 1Thes 4:16) die hem naar boven roept, is een duidelijk beeld van de opname van de Kerk! In Openbaring lezen we voortaan niets meer van de Gemeente op aarde. De profetische geschiedenis op aarde van de Gemeente eindigt in Openbaring bij het sluiten van hoofdstuk 3, en de Gemeente (in dit beeld vertegenwoordigd door Johannes) begint een hemels leven vanaf hoofdstuk 4.

In Openbaring 4:4 zien we 24 “oudsten” in de hemel – deze ouderlingen vertegenwoordigen (of beelden af) Israël en de Kerk, de twee unieke groepen van mensen. Deze oudsten zitten rond Christus in de hemel. De bewoording geeft aan dat het hier gaat om opgestane heiligen in hun lichamen, niet ontlichaamde geesten zoals gezien wordt in Op 6:9 waar het gaat over de gelovigen die gedurende de Verdrukking sterven en die geen deel hebben aan de Kerk.

De volgende keer zien we de Gemeente in Openbaring 19 bij het huwelijk van het Lam. Zijn hemelse bruid, de Gemeente (Ef 5), heeft zich gereed gemaakt. Het gedeelte tussen Openbaring 4 en 19 handelt over het aardse volk en aardse oordelen in de zeven jaar lange Verdrukking. Zodus, de opname van de Kerk, afgebeeld in Op 4:1, vindt plaats vóórdat enig deel van de Verdrukking begint! Wij zien dus beslist een opname vóór de Verdrukking dit wordt ook pretrib-opname genoemd.

Wij hebben eerder al iets gezegd over de Gemeente als bruid, op de bruiloft van het Lam (Op 19:7-9) die plaatsvindt net voordat de Heer verschijnt en wij met Hem verschijnen in heerlijkheid (Op 3:4; Op 19:7-16). Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt (vs. 7). “en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn linnen, want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen” (vs. 8). Wat is er gebeurd met de Gemeente in de hemel gedurende de tussenliggende zeven jaar sinds de Opname? Hoe werd ze geaccrediteerd met deze “rechtvaardige daden”? Er is een Rechterstoel van Christus geweest. “Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een ieder ontvangt wat in het lichaam gebeurd is, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad“ (2Kor 5:10). “Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God gesteld worden; want er staat geschreven: Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God” (Rom 14:10-12). Gods ogen zullen alles naspeuren en alle dingen zullen dan afgerekend worden: 2Kor 3:10-15. Wat waarlijk voor Hem werd gedaan zal gemanifesteerd worden door onze zuivere witte kleding op de “bruiloft”.

Tenslotte, zoals eerder gezegd, wordt de Gemeente in Openbaring als een stad gezien en zal ze regeren met Christus voor duizend jaren (Op 20:4-6). De stad is “de bruid, de vrouw van het Lam” (Op 21:9 – 22:5). De Gemeente wordt voorgesteld als perfect georganiseerd, die alles heeft wat ze nodig heeft om perfect te regeren met Christus.

Er zijn nog twee andere sleutelverzen in Openbaring die sterk ondersteunen wat wij zojuist hebben bestudeerd. Ze worden besproken hierna.

“Zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der Verdrukking, die over de gehele aarde komen zal”

We hebben uit Op 4:1 geleerd dat de Gemeente in de hemel is opgenomen voordat enig deel van de Verdrukking begint. Is daar nog verder bewijs voor? Laten we eens zien. Op 5-20 beeldt de bijzondere tijd af van Gods toorn over de aarde, wat wij de Verdrukking noemen. Deze zal intensiever worden in de laatste helft van de profetische “week” (7 jaar; Dan 9:27) en wordt dan de “grote verdrukking” (Mt 24:21-22) genoemd. De Grote verdrukking is het gevolg van het neerwerpen van Satan uit de hemel naar de aarde (Op 12:7-17). Satan zal dan onmiddellijk en direct de twee beestachtige mannen uit Openbaring 13 aandrijven. Deze mannen zijn respectievelijk de politiek-militaire leider van het herstelde Romeinse Rijk (het Westen) en de religieus-politieke leider van Israël, of de “Valse Profeet”.

Mattheüs 24:5-14 handelt over de eerste 3,5 jaar van de Verdrukking, de eerste helft van de profetische “jaarweek” die in zijn geheel 7 jaar duurt, terwijl de verzen 15-24 de laatste helft toont die aangeduid wordt als de “grote verdrukking”. Deze 3,5 jaar, of 42 maanden, of 1260 dagen van de Grote Verdrukking worden geïdentificeerd in Daniël 7:25; 9:27; 12:7; Openbaring 11:2-3; 12:6,14 and 13:5. Deze specifieke tijdsperiode (opgegeven in jaren, maanden en dagen!) wordt altijd geassocieerd met de Grote Verdrukking, nooit met de eerste helft. Het is alsof God wilde zeggen: die tijd is onder controle; ze zal niet verder lopen dan haar is toegestaan. Het is de gezette tijd van een uniek oordeel over hen die op de aarde wonen.

Nu, laat ons eens kijken naar de twee bewuste sleutelverzen.

“Omdat u het woord van mijn volharding bewaard hebt, zal ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over het hele aardrijk komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen” (Op 3:10).

De context bij een vers is erg belangrijk. Iemand heeft gezegd dat een tekst zonder een context een pretext is – een voorwendsel. Waar worden deze twee teksten gevonden? Ze staan in de profetische geschiedenis van de (belijdende) kerk, aan het eind van die geschiedenis, in de brief van de Heilige Geest (Op 3:13) aan de lokale Gemeente van de stad Filadelfia, in Klein Azië. Deze Christenen hadden hun Heer gehoorzaamd, hadden Zijn naam niet verloochend, en hadden Hem echt liefgehad – daarmee waren zij een afbeelding van de getrouwe gelovigen in de toestand kort voor het eind van de Kerkbedeling.

Het historische Filadelfia (dat aspect van de Kerkgeschiedenis dat door de Heer werd afgebeeld in Zijn brief aan de vergadering te Filadelfia – Op 3:7-13) begon in de vroege tot midden 19de eeuw toen vanuit het dode formalistische protestantisme (Sardis – Op 3:1-6) een overblijfsel de praktische waarheden van de Kerk, haar hemelse bestemming en Gods profetische plan (en vele andere waarheden) opnieuw ontdekten, openlijk predikten, opschreven en verspreidden over de hele wereld, in enkele decennia tijds. De Christelijke gemeenschap was voor altijd veranderd! Profetisch gezien moest deze filadelfia-toestand opkomen kort vóórdat de algemene (en huidige) toestand van de belijdende Gemeente lauw werd en zelfgenoegzaam, maar uiterlijk voorspoedig, zoals afgebeeld door laodicéa (Op 3:14-22).

Sinds de vroege dagen van de Gemeente was de profetische betekenis van bovengenoemde verzen, die spreken over de Opname (zowel als de waarheid van de Opname zelf), verloren gegaan. Deze verzen werden slechts verstaan door een groot aantal Christenen in het midden van de 19de eeuw – hetzelfde tijdskader als dat van de vernieuwde interesse in de Opname vóór de Verdrukking (pretrib-opname)!

De speciale belofte die gegeven werd aan de Filadelfiavergadering is de pretrib-terugkomst van de Heer Jezus, om Zijn volk weg te halen uit deze wereld, vooraleer de storm van de verdrukkingsoordelen over de aarde komt. De ware Gemeente – zij die waarlijk gered zijn – moeten niet beschermd worden doorheen de komende tijd van beproeving, maar van dat uur van beproeving. Zij zullen gewoonweg hier niet meer zijn wanneer dat uur begint! Die tijd van oordeel, van beproeving, is voor de aardbewoners[6]We kunnen deze aardbewoners of hen die op de aarde wonen in Openbaring ook ‘aardklitters’ noemen. Zij klitten vast aan alles wat tot de aarde behoort en negeren de Schepper en de hemelse dingen. – zij die openlijk de aardse dingen verkiezen en zichzelf boven de dingen van Christus. Openbaring 6:10; 11:10; 13:8,14; 17:8, zowel als ons vers in 3:10 bewijzen de ongeredde en boze morele staat van deze aardbewoners.

Oudtestamentisch voorbeeld

Een oudtestamentisch voorbeeld of afbeelding van het verschil tussen de hemelse heiligen en hun Opname, en de verdrukkingstijd-heiligen wordt gevonden in de geschiedenis van Henoch (Heb 11:5; Gen 5:22-24). Henoch is een afbeelding van de hemelse heiligen, onszelf inbegrepen. Hij werd Opgenomen (naar de hemel gebracht) kort vóór het goddelijke oordeel van de Zondvloed over de aardbewoners – al het zondig volk dat weigerde Gods ark van redding (beeld van Christus) binnen te gaan. Noach en zijn familie – beeld van de heiligen die in de Verdrukking tot bekering komen en gered ná de Opname, die eerder nooit het Evangelie hebben gehoord (2Thess 2:10-12) – werden veilig beschermd doorheen de oordelen en afgeleverd op een vernieuwde aarde waar het bestuur door God werd ingesteld (Gen 7-9; Heb 11:7; Op 7:14). Echter, Henoch werd van dat oordeel gevrijwaard op een hoogst merkwaardige manier: hij werd opgenomen: “… omdat God hem had weggenomen; want vóór zijn wegneming heeft hij het getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde” (Heb 11:5). Ook wij zullen “weggenomen” worden! Laten we nog naar enkele andere Schriftplaatsen kijken.

Verlost van de toekomende toorn

1 Thessalonicenzen 1:9-10: “…en hoe u u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn”.

Wij zijn verlost van de toekomstige toorn of wraak van God. Van welke toorn? Van naar de hel te gaan? Ja! Van enige andere toorn? Ja! Wij zijn verlost van absoluut elke toorn of wraak Gods die we in de Bijbel kunnen vinden. Christenen mogen dan wel getuchtigd worden, als Gods kinderen, als door een liefdevolle Vader (Heb 12:3-11), maar zij zullen nooit onder Zijn wraak of toorn komen. De ongeredden echter blijven onder Zijn toorn: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem” (Joh 3:36).

Openbaring 6:16-17 spreekt van een toorn in de gedaante van een verdrukking die zal komen: “… de toorn van het Lam, want de grote dag van Zijn toorn is gekomen[7]Het bevreesde volk – de aardbewoners – spreken in dit vers eigenlijk alsof dat dé finale dag van Gods toorn is. Zij beseffen niet dat de dingen nog erger zullen worden. In de tweede … Continue reading, en wie kan bestaan? Hier wordt voornamelijk gesproken van de Grote Verdrukking, maar er is ook toorn vóór de Grote Verdrukking, zoals die gezien wordt in de verschrikkelijke tijden zie voorspeld zijn in Matt 24:5-14; Mark 13:6-9 en Op 6:1-8; 8:7-9; enz., in de eerste helft van Daniëls 70ste jaarweek. Wij worden hiervan gevrijwaard!

Ook Romeinen 5:9 zegt ons: “Veel maar dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, door hem behouden worden van de toorn!

1 Thessalonicenzen 5:9 zegt verder: “want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de behoudenis”. Hierop gelden dezelfde commentaren als hierboven. Echter, nog enkele bijkomende argumenten kunnen dienstig zijn. Bemerk de verandering van voornaamwoord in de eerste elf verzen.

1 Thess. 5:1-11 “Maar wat de tijden en gelegenheden betreft, broeders, is het niet nodig, dat  geschreven wordt. Want u weet zelf heel goed, dat de dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zijn zullen geenszins ontkomen. Maar u broeders, weest niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou; want u bent allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij zijn niet van de nacht of van de duisternis. Laten wij dus niet slapen, zoals de anderen, maar laten wij waken en nuchter zijn. Want die slapen, slapen ‘s nachts en die dronken zijn, zijn ’s nachts dronken. Maar laten wij, die van de dag zijn, nuchter zijn, toegerust met het borstharnas van het geloof en de liefde en als helm de hoop van het heil, want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de behoudenis door onze Heer Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, samen met hem zouden leven. Daarom vermaant en sticht elkaar, zoals u ook doet”.

Het voornaamwoord “zij” spreekt van de niet-geredden die in een toekomstige tijd zullen overvallen worden door de gewelddadige Dag des Heren. Maar “wij” (de Christenen) zijn niet in duisternis. Die dag kan ons niet overvallen. Wij zijn goed op de hoogte van de opname (indien wij niet slapen). Wij zijn geen kinderen van de nacht van Gods oordeel, maar wij zijn van de dag. Zoals Paulus enkele verzen eerder had gedetailleerd aan de Thessalonicenzen, zijn wij helemaal niet bestemd voor de toorn maar voor de Opname! Wij zullen gevrijwaard worden van elk gevaar van de toorn.

2 Thessalonicenzen 2:1-9

“En wij bidden u, broeders, ter wille van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat u niet zo spoedig in uw gemoed geschokt of verschrikt wordt, noch door geest, noch door woord, noch door brief als van ons, alsof de dag van de Heer er al zou zijn. Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden, want die dag komt niet, als niet eerst de afval gekomen is en de mens van de zonde geopenbaard is, de zoon van het verderf, die zich verzet en zich verheft tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij gaat zitten in de tempel van God en zichzelf vertoont, dat hij God is. Herinnert u u niet, dat ik u dit gezegd heb, toen ik nog bij u was? En nu, u weet wat hem tegenhoudt, opdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd. Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt als. Alleen hij, die hem nu tegenhoudt, zal dit doen, totdat hij zal weggenomen zijn. En dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de adem van zijn mond en vernietigen door de verschijning van zijn” (2Thess 2:1-8).

2 Thessalonicenzen gaat over de komst van de Heer (en wij komen met Hem) aan het eind van de Grote Verdrukking om persoonlijk de wereldse oppositie neer te slaan. Dit gebeurt juist vóór het gezegende Millennium. Deze tijd van Jezus’ persoonlijke interventie is de eigenlijke Dag des Heren (Joël 2:1-2; Mal 4:5). Echter, 2 Thess 2 toont ons dat sommigen foutief leerden dat de Dag des Heren reeds ophanden was. Dat zou dan die vroege Christenen in Gods oordeel brengen, samen met de “aardbewoners”, en dus waren zij verschrikt geraakt. Klaarblijkelijk was er een ‘apostolische’ zendbrief in circulatie gekomen die deze ontsteltenis had veroorzaakt.

Paulus beargumenteert dan sterk de waarheid van de zichtbare komst van de Heer op aarde, nadat wij reeds samen met Hem zijn gebracht. Het feit dat de Opname niet had plaatsgevonden, was een bewijs van de valsheid van die zendbrief. Wees niet verschrikt, wordt niet misleid, argumenteerde Paulus, de Dag des Heren kan niet beginnen eer ten minste twee toekomstige dingen moeten gebeuren. Eerst moet er een finale afval komen, de finale grote afvalligheid of het verlaten van het grootste deel van de goddelijke waarheden door de massa. Deze afval zal plaatsvinden kort na de Opname van de Gemeente – gedeeltelijk als gevolg van die Opname. Zie Matt 24:11-12; Mark 13:6; enz. Ten tweede moet de mens der zonde (of: de ongerechtige, de wetteloze) geopenbaard worden. Dit is de man die na het midden van de Verdrukking, in de toekomstige Joodse tempel gaat zitten en die beweert God te zijn, zoals gezien wordt in 2Thess 2:4, 9. Al deze dingen: de Opname, de afval en de openbaring van de mens der zonde, had niet (en heeft nog steeds niet) plaatsgevonden. De Dag des Heren ligt nog steeds in de toekomst!

De verzen 6 en 7 tonen aan dat er twee dingen zijn die de wetteloosheid tegenhouden, en de wetteloze verhinderen op te staan op zijn tijd. In vers 6 is dat een “wat”. In vers 7 is het een “Die” en “Hij”: een persoon. Het “wat” is waarschijnlijk de Kerk, alhoewel het niet gedefinieerd is, maar de Thessalonicenzen wisten wat dit was. De Gemeente is hier op aarde gelaten om te schijnen in de nacht (zoals de maan) waarin de Zon de Gerechtigheid afwezig is (de Heer Jezus – Mal 4:2) en, dus werkt haar afstraling van Christus de finale escalatie van de boosheid tegen. Wanneer de Gemeente is verwijderd van de aarde bij haar Opname, wordt de tegenhoudende macht weggenomen. Dan zult u hier niet langer op aarde willen zijn!

De persoon is blijkbaar de Heilige Geest. Hij is nu op aarde om in de gehele Gemeente te wonen (1Kor 3:16), maar ook in de gelovigen individueel (1Kor 6:19). Hij zal “in eeuwigheid” bij ons zijn (Joh 14:16-17). Daarom, wanneer wij naar de hemel worden opgenomen, gaat de Heilige Geest ook mee, en de tegenhoudende kracht van een goddelijk Persoon op aarde is dan ook weg. Uiteraard zal Hij actief blijven op aarde bij de nieuw-geredde heiligen in de Verdrukking, maar niet meer als inwonende bezitting van de heiligen. Hij zal bij de verdrukkingsheiligen zijn (zoals bij de oudtestamentische heiligen), maar niet in hen zoals Hij vandaag bij en in ons is (Joh 14:17).

Dus, in plaats dat deze verzen op enige manier een post-trib-opname[8]Post-trib opname: opname ná de Verdrukking. De gedachte van “mid-trib” opname bestaat ook: opname ergens middenin de Verdrukking. Beide zienswijzen zijn absoluut onschriftuurlijk. aantonen, wordt de feit van de Opname gebruikt (samen met andere argumenten) om te bewijzen dat de Dag des Heren, niet gestart kon zijn, zelfs niet met betrekking tot zijn inleidende oordelen. De Gemeente en de Heilige Geest moeten eerst verwijderd worden opdat die dag kan komen. We hebben gezien dat vanaf Openbaring 4:1 de Opname plaatsvindt, vóór enig deel van de verdrukkingstijd begint. Ook weten we uit de grote profetie van de 70 jaarweken in Daniël 9 dat van zodra de laatste “week” begint, Gods handelen zich in het bijzonder uitstrekt naar “het volk van Daniël” (de Joden), omdat God de bruid van Christus reeds voltallig heeft gemaakt, de Kerk, die voornamelijk voortkomt uit de heidenen als “een volk voor Zijn Naam”, in onze huidige Kerkbedeling.

We zien dus dat een pretrib-opname van alle gelovigen, zeven jaar later gevolgd door een pre-millennium-komst van Christus met Zijn heiligen, een van de grootste profetische waarheden is van de Bijbel – een waarheid waarover vooral wij genieten die de Gemeente vormen.

Zie tenslotte het “wij” van Paulus in 1Thess 4:17. Hij keek er naar uit om een van de levenden te zijn bij de Opname. Het is duidelijk dat hij niet geloofde dat de Gemeente eerst door de Verdrukking moest gaan!

Titus 2:12-13

“En onderwijst ons, dat wij met verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten, ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig leven in de tegenwoordige eeuw, in de verwachting van de gelukzalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus”.

In deze verzen is de kwestie: wachten we hier op één komst op twee manieren, of twee komsten (of twee fases van de tweede komst) waarover voor elk verschillend wordt gesproken? Wij geloven het laatste. Wij verwachten eerst, of kijken uit naar de “zalige hoop” opgenomen te worden uit deze wereld voordat de inleidende oordelen van de Verdrukking beginnen, en ten tweede, kijken ook uit naar de “parousia” of zichtbare komst van Christus op aarde, samen met ons, in Zijn heerlijkheid.

Gezien dit alles, en omdat er een beloning is voor getrouwheid (Luk 19:11-27) die geassocieerd is met Zijn komst (parousia), moeten wij vandaag een godvruchtig leven leiden. Bemerk dat in de Bijbel het woord hoop nooit het idee insluit van ‘wishful thinking’. Het betekent altijd iets dat absoluut zeker is, maar wel met betrekking tot de toekomst. De Opname is onze “zalige hoop” omdat het dan is dat wij Jezus zien “onze hoop” (1Tim 1:1) is.

SAMENVATTING

Ondanks het feit dat vele miljoenen belijdende Christenen zich voorbereiden op de verschrikkelijke tijd van Gods toorn die over de “aardbewoners” komt, of dat zij die verschrikkelijke tijd gelaten tegemoet zien, hebben wij gezien dat de Gemeente door geen enkel deel van de Verdrukking zal gaan. Ja, “de verborgenheid der ongerechtigheid” (2Th 2:7) zal nog meer uitgewerkt worden tot aan de Opname, maar dit zal als niets zijn in vergelijking met de plotselinge vrijmaking van het boze wanneer wij en de Heilige Geest plotseling, snel en stil, zullen verwijderd worden van deze aarde.

Wees van deze dingen a.u.b. verzekerd, in uw eigen geest, want het komt uit Gods Woord. De vele, vele vijandigheden tegen de pretrib-opname van de Kerk, zijn vandaag erg actief in het weerstaan van de waarheid, nadat zij jarenlang de dispensationalisten ‘verdragen’ hebben die de Opname van de Gemeente verkondigden met relatief weinigen die ernaar luisterden. De verbondstheologie is erg actief! Hoewel er vele lieve, godvruchtige gelovigen zijn die de Opname afwijzen (en zullen zij niet aangenaam verrast worden?), zijn zij erg verkeerd in hun leer – sta hen daarom niet toe u te beroven van deze grote waarheid! “Beproeft alles; behoudt het goede” (1Thess 5:21).

Roger P. Daniel

http://www.inthebeloved.org/

Uit “The Assembly Messenger” volume 97-01 tot 03

Met dank aan Marc Verhoeven.

Voetnoten

Voetnoten
1 Het feit dat de Gemeente ook na haar bruiloft nog “bruid” genoemd wordt heeft ook te maken met haar heerlijkheid naar de uitwendige wereld toe (zie vooral 21:2).
2 De chronologie in Openbaring is hier wat opmerkelijk: Op 21:1-8 handelt over de eeuwigheid, dus ná het 1000-jarig rijk, maar Op 20 en 21:9 t/m 22:5 betreft het 1000-jarig rijk.
3 Of het dispensationalisme: de leer dat Gods handelen met de mens verschillend is in verschillende dispensaties in de tijd. Deze dispensaties worden ook ‘bedelingen’ genoemd. Dit is het tegenovergestelde van de Verbondstheologie.
4 In Matt 16 is de Gemeente of Gemeente iets toekomstigs: “Ik zal …”.
5 harpazoo: wegrukken, snel grijpen, meevoeren.
6 We kunnen deze aardbewoners of hen die op de aarde wonen in Openbaring ook ‘aardklitters’ noemen. Zij klitten vast aan alles wat tot de aarde behoort en negeren de Schepper en de hemelse dingen.
7 Het bevreesde volk – de aardbewoners – spreken in dit vers eigenlijk alsof dat dé finale dag van Gods toorn is. Zij beseffen niet dat de dingen nog erger zullen worden. In de tweede helft van de Verdrukking breekt de hel pas écht los, en dat is de Grote Verdrukking.
8 Post-trib opname: opname ná de Verdrukking. De gedachte van “mid-trib” opname bestaat ook: opname ergens middenin de Verdrukking. Beide zienswijzen zijn absoluut onschriftuurlijk.