Toon mij Uw heerlijkheid!

Toen zei de Heere tegen Mozes: Ook dit woord dat u spreekt, zal Ik doen, want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij uw naam. Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!  Exodus 33:17-18

Mozes, de man Gods, was veertig dagen lang met de Heer op de berg geweest. Hij had de twee stenen tafelen ontvangen, de Tien Geboden, geschreven met de vinger van God. Mozes daalde de berg af met de stenen tafelen in zijn handen en ontdekte vervolgens dat de Israëlieten rond een gouden kalf dansen, de god die Aäron had vervaardigd. Wat God de mens gegeven had om bij te leven, betekende de dood vanwege de ongehoorzaamheid van het volk. De wet was gebroken en Mozes gooide instinctief de stenen tafelen op de grond en brak ze, zodat het volk niet verteerd zou worden door de heilige toorn van God.

Hierna kwam Mozes op voor het volk en pleitte bij de Heer om genade (Ex. 32:30-32). Hij vroeg de verzekering dat de Heer Zelf met hen mee zal gaan.

Deze daad van Mozes om in de bres te staan is een prachtige herinnering aan de Heer Jezus, Die door Zijn gaan naar het kruis in de bres stond en door het vergieten van Zijn bloed de verzoening voor de zonde bracht. Op basis van Zijn offer kon de Heer verder gaan met Zijn falend volk.

De Heer vroeg: ‘Moet Mijn aangezicht meegaan om u gerust te stellen?’ (33:14). En op Mozes’ verzoek antwoordde de Heer dat Hij dat zou doen. Toen Mozes dat antwoord te horen kreeg, besefte hij dat er een heerlijkheid was, nog onbekend, die ver uitging boven die van de wet: de heerlijkheid van Gods genade. Daarom smeekte hij: ‘Toon mij toch Uw heerlijkheid!’ Daarna kreeg Mozes de opdracht om twee stenen tafelen uit te houwen, de berg op te gaan en daar voor de Heer te gaan staan met de twee stenen tafelen in zijn hand. De Heer daalde neer in een wolk en ging bij Mozes staan en riep: ‘Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw, Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft’ (34:6-7). Toen Mozes dit hoorde knielde hij neer en aanbad!

J. Redekop