Ootmoed

Ik vermaan u dan, …dat u waardig wandelt … in alle ootmoed en zachtmoedigheid …’ – Efeze 4:1,2

Het was zeker erg nodig dat de gevangene in de Heer de in de aangehaalde Schriftplaats genoemde eigenschappen vooral hen in herinnering bracht die hij vermaande ‘waardig te wandelen’ overeenkomstig hun roeping en ‘de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede’. Maar hoe staat het in dit opzicht met ons? Kunnen wij zeggen dat deze eigenschappen ons kenmerken? Of laten wij, voor wie de vermaning van het derde vers – ‘de eenheid van de Geest te bewaren’ – zo belangrijk is, de kracht van het tweede vers buiten beschouwing? Klinkt er niet vaak in onze conversaties een soort onverstoorbare zelfvoldaanheid door, een goed herkenbare toon vanuit de hoogte, wat aan onze Heer èn aan anderen alleen maar verraadt, hoezeer onze harten vervreemd zijn van de gezindheid van de apostel?

Deze man, die meer dan alle anderen begiftigd en bevoorrecht was, diende met alle ootmoed (Hand. 20:19). – Doen wij hetzelfde?
Wij lezen dat de Heer ‘nederig van hart’ was. – Zijn wij het? Hij ‘vernederde Zichzelf’. – Leeft deze gezindheid in ons? Zijn wij als ‘uitverkorenen van God’ nederig gezind en ‘met ootmoed vast omgord’?

Of is zo’n geest en toestand onder ons zelden te vinden? Er was een tijd waarin het algemene verval zo diep werd gevoeld, dat wij onze plaats in het stof innamen… Maar wanneer de ontvangen waarheden alleen maar met het hoofd worden opgenomen, in plaats van op het geweten te werken, dan is opgeblazenheid in plaats van verootmoediging het gevolg. Hoe moet het toch Christus bedroeven – Hem Die Zijn gehele Gemeente liefheeft en haar welzijn met het innigste verlangen wenst – hen opgeblazen en zelfgenoegzaam te zien die Hij in Zijn genade om Zichzelf vergaderd heeft, opdat zij met Hem het verschrikkelijke verval van Zijn Gemeente op aarde zouden mogen voelen en erkennen! Is zo’n toestand van zelftevredenheid niet feitelijk in principe het kenmerk van Laodicea?

God geve dat wij ‘geestelijke hoogmoed’ van welke aard ook – dit zo gemakkelijk insluipend kwaad – vrezen en vermijden, en moge Hij ons in staat stellen een in waarheid verbroken geest te openbaren, opdat al Zijn geliefde kinderen zouden mogen zien dat er onder hen zijn wier harten diep het verval voelen van al datgene wat hier beneden voor Christus zo dierbaar is.

J.N. Darby