In memoriam: J.N. Voorhoeve

‘Een zware slag heeft ons getroffen’.

Met dit woord ving het septembernummer van jaargang vierenveertig van ons blad aan, toen de toenmalige, voor ons onvergetelijke redacteur H.C. Voorhoeve, door zijn Meester opgenomen was in heerlijkheid, de 21ste Augustus 1901.

Meer dan veertig jaren had de ontslapene ons tijdschrift bestuurd. In het geloof werd de gewichtige arbeid door de zoon voortgezet, daarin ter zijde gestaan door een tweetal oudere, meer ervaren broeders. Dit geloof is niet beschaamd. Bijna een halve eeuw mocht de nieuwe redacteur zijn belangrijk werk vervullen. Totdat hij in de zomer van dit jaar niet meer in staat was om het werk alleen te doen. Wie had gedacht dat onze geliefde broeder reeds vóór het eind van december zou zijn opgenomen in heerlijkheid? Opeens ontzonken hem de krachten en toen wij gisteren aan het ziekbed stonden, kende hij niemand van de zijnen meer. De tijd was gekomen: de nacht daarop ontsliep hij in zijn Heiland, Die hij zo liefhad, naar Wie hij verlangde, over Wie hij met zoveel vuur kon spreken. De dienstknecht werd afgelost en mocht ingaan in de vreugde van zijn Heer.

En wij – ?

Wij staren hem na met de diep-dankbare herinnering aan wat hij voor ons allen geweest is.

‘Een zware slag heeft ons getroffen!’ Wij nemen dit woord over.

Onze harten zijn ontroerd!

Wat bezaten wij veel in hem en wat zullen wij veel missen, nu hij ons ontvallen is!

Met welk een haast bovenmenselijke ijver heeft hij een halve eeuw in ons midden gearbeid. Altijd ten dienste van wie ook! Door de arbeid in de ‘Bode des Heils’ – om van het andere nu maar niet te spreken – heeft hij de gelovigen in Christus gediend op een zodanige wijze, dat allen die van zijn pennenvruchten mochten genieten, hem nooit zullen vergeten.

De zware taak is hem van de schouders genomen. Hij mag rusten van zijn arbeid. En nu niet ‘een weinig’, maar voor eeuwig! In het herinneringswoord, hierboven aangehaald, worden de vragen gesteld:

‘Is de God, Die mijn vader gezegend en geleid heeft, niet Dezelfde meer?’

‘Is Hij niet Degene, Die mildelijk wijsheid verleent, en niet verwijt?’

‘Is Hij niet in staat de zwakke te sterken en de zo nodige kracht en genade te schenken?’

Het antwoord, toen gegeven, maken wij nú tot het onze: ‘Wij weten, dat Hij ons niet beschaamd zal doen uitkomen’.

Wij wenden ons tot onze God, tot de Onvergankelijke. We begeren van Hem, dat Hij ons sterke tot het volbrengen van de taak, die sinds enkele maanden op onze schouders rust.

Maar we willen daarbij niet vergeten de voorbede te vragen van al onze medebroeders en -zusters, opdat de Naam van onze God verheerlijkt worde.

J. Tiesema

Hilversum, 29 december 1948

Uit: ‘Bode des Heils in Christus’, jaargang 92 (1949)