Het Woord van Gods genade

Daarom waakt en herinnert u dat ik drie jaar, nacht en dag, niet heb opgehouden ieder met tranen terecht te wijzen. En nu draag ik u op aan God en aan het woord van Zijn genade, die machtig is op te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden. – Handelingen 20:31-32

In dit gedeelte vinden we dat de apostel Paulus afscheid neemt van de oudsten uit de gemeente in Efeze; dat gebeurt op het strand van Miléte. Vers 31 beschrijft de werkzaamheid van de apostel in een lange periode van 3 jaar. Nacht en dag was hij bezig.

2 Thessalonika 3:8 zegt ons dat hij nacht en dag werkte om niemand een financiële of materiële last op te leggen, en tegelijk een voorbeeld te zijn voor de gelovigen. Ook vandaag de dag nog is hard werken ‘bij het zweet uws aanschijns’ de Goddelijke norm, ook al zijn de vormen van werk vandaag (bijv. door kantoorbanen, transportsector e.d.) anders dan in die tijd.

2 Timotheüs 1:3 vertelt ons dat de apostel nacht en dag in zijn gebeden dacht aan de gelovigen die op zijn hart lagen; nacht en dag bracht hij hen voor de troon van God, en was daarin een volgeling van de grote Bidder en Voorbidder, onze Heer Jezus.

Maar in Handelingen 20 lezen we dus dat hij nacht en dag werkzaam was in een geestelijke dienst, die hij samenvat als: ‘terechtwijzen’. Dat is: vermanen, aansporen, vertroosten. En nog wel onder tranen; dat laat zien dat hij deze dienst met heel zijn hart deed, dat hij meeleefde met de gelovigen, met hun welzijn, maar ook dat hij bewogen was met de voortgang van Gods Woord in hun harten en levens. De vraag of zijn dienst in het Woord vrucht droeg in hun leven liet hem niet koud; hij was geen kil ‘doorgeefluik’ van het Goddelijke Woord, maar een meelevende dienstknecht in Gods hand.

En nu was de tijd van het afscheid gekomen. De apostel zou deze gelovigen niet weer terugzien. Wat kon hij nog voor hen doen? Niets dan hen opdragen aan God en aan het Woord van Zijn genade.

Opdragen aan God – want Hij is de God van alle genade. In het Oude Testament was al bekend dat Jahweh barmhartig, genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid was. Maar pas in het Nieuwe Testament, in onze bedeling van de genade, kon Hij in de Heer Jezus volkomen geopenbaard worden als de God van alle genade.

Opdragen aan het Woord van Zijn genade: de Heer Jezus was niet meer op aarde, de apostel Paulus zou deze aarde spoedig verlaten, en de andere apostelen ook. Wat bleef er dan nog over als hulpbron voor de gelovigen? Niets anders en niets minder dan het Woord van Gods genade. En meer hadden ze niet nodig.

Was Gods genade niet overvloedig? Hij geeft altijd meerdere genade: in welke omstandigheden we ook zijn, moeiten, zorgen, beproevingen – individueel, als gezinnen, als plaatselijke samenkomsten, als Gemeente – de genade die onze God wil geven is altijd groter, altijd meer dan we ooit hadden gedacht. Die genade raakt nooit uitgeput, en de éne genade volgt de andere op: genade op genade, geopenbaard in de Heer Jezus.

Het Woord van Zijn genade

Dit is het Woord van God, de hele Bijbel, maar toch wel bijzonder het 2e deel, het Nieuwe Testament, en speciaal de Brieven, waarin de leer van Gods genade wordt uiteengezet zoals die genade is geopenbaard in de Zoon.

1 Petrus 5:10 spreekt over de God van alle genade, en vervolgens vermaant en betuigt de apostel Petrus ons ‘dat dit de ware genade van God is waarin u moet staan’. Hebreeën 12:15 laat zien dat er een wortel van bitterheid in onze harten (en dus vervolgens in onze onderlinge verhouding) kan binnenkomen, als het ons aan de genade van God ontbreekt. Laten wij dus de genade vasthouden (12:28), want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade (13:9). Zo kan de apostel eindigen met de wens: ‘De genade zij met u allen’ (13:25), een wens die in ongeveer dezelfde vorm vele keren in de Brieven van het Nieuwe Testament voorkomt.

Deze uitdrukking ‘het Woord van Zijn genade’ heeft een ongekende diepgang:

  • Genade is de bron waaruit dit Woord is voortgekomen; alleen door Gods genade hebben wij het Woord van God vandaag de dag in handen; en als God niet genadig was geweest, had Hij ons Zijn eigen gedachten nooit meegedeeld in Zijn Woord.
  • Inhoud: genade is de inhoud van dit Woord; de uitnemende heerlijkheid van Gods genade wordt erin geopenbaard, en we krijgen voor ogen geschilderd hoe die genade zichtbaar werd in de Persoon en het werk van de Zoon van God, de Heer Jezus Christus.
  • Historische beschrijving: het Woord van God beschrijft Gods genadige handelen met de mensheid, met Israël en de volken vanaf de schepping.
  • Genade is ook het doel van dat Woord; dat wil zeggen: het Woord wil genade bewijzen aan elke lezer: genade tot behoudenis, en vervolgens genade tot opbouw en geestelijke groei; het Woord van Gods genade wil ook bewerken dat wij gaan leven uit genade.

Bij dat laatste moet ik wel beseffen: bij de vraag of ik leef uit genade heb ik genoeg aan mezelf. Als er in mijn hart kritische vragen opkomen of mijn broeder of zuster wel leeft uit genade, plaats ik mijzelf al op grondslag van de wet. Dan meen ik dat ik de huisknecht van een ander kan beoordelen; dat ik kan beoordelen in hoeverre mijn broeder of zuster wel uit genade leeft. Dat komt vooral vaak voor als reactie op een gelovige die benadrukt dat we gehoorzaam moeten zijn aan het Woord – zoals de Heer Jezus inderdaad verwacht (zie bijv. Joh. 14:21). In zo’n geval komt al snel het verwijt: je kent de genade nog niet; als je de genade zou kennen, zou je niet zo over gehoorzaamheid inzitten… Dat is een verdraaiing van Gods genade, en is geen genade meer, maar losbandigheid.

Dat aspect wordt nog versterkt als we kijken naar de uitdrukking ‘een erfdeel’. Dit erfdeel is het erfdeel, het hele bezit aan geestelijke zegeningen die wij van God hebben ontvangen. Zie Efeze 1: we zijn gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus. Dat is een onbeschrijflijk heerlijke rijkdom aan geestelijke zegeningen, met een heel directe praktische consequentie.

Soms wordt gesuggereerd dat we niet zoveel met de geestelijke zegeningen moeten bezig zijn, want dan vergeten we dat we ook nog taken en verantwoordelijkheden op aarde hebben. Dit is een op kop zetten van de feiten. God wil dat wij beseffen hoe rijk we in Christus gezegend zijn, omdat we alleen op die manier ook op aarde praktisch Christen kunnen zijn; en alleen op die manier leren we uit genade te leven.

Denk maar aan de Brief aan Efeze: de eerste 3 hoofdstukken beschrijven de meest verheven kostbaarheden; en de laatste drie zijn heel praktisch onderwijs over het bewaren van de eenheid van de Geest in de band van de vrede, over onze levenswandel, het huwelijk en de geestelijke strijd waarvoor we de wapenrusting moeten dragen. Iets vergelijkbaars vinden we trouwens ook in de Brief aan Kolosse.

Maar let wel: er staat ‘een erfdeel onder alle geheiligden’. Kolosse 1:12 spreekt over het erfdeel van de heiligen in het licht, d.w.z. in de hemel. Maar in Handelingen 20 wordt gesproken over een erfdeel onder alle geheiligden. Dat wil zeggen: ik heb een erfdeel, maar ik ben omringd door ‘alle geheiligden’; alle andere gelovigen hebben ook hun erfdeel. Zoals een Israëliet in het Oude Testament wist: dit is mijn stukje grond, maar om mij heen zijn veel andere leden van mijn stam en mijn volk die ook een zegen van God hebben gekregen.

Die gedachte bewerkt bij mij het besef: ik sta er niet alleen voor; ik ben niet de enige die deze zegen van God heeft gekregen; ik geniet, maar veel anderen genieten er ook van… Zal dat mij er niet toe brengen mijn genot van deze zegeningen te delen met gelovigen om me heen? Zal het mij er niet toe brengen genadig, nederig, liefdevol mijn plaats in te nemen ‘onder alle geheiligden’? En allereerst te midden van de gelovigen met wie ik samenkom? Als ik echt besef dat ik dit erfdeel heb ontvangen, zal ik ophouden met mijn vingers te wijzen en verwijten te maken naar andere broeders en zusters, en zal positief bijdragen aan de geestelijke opbouw van de gelovigen.

De apostel droeg hen op aan God en aan het Woord van Zijn genade. Maar dat Woord spreekt niet alleen over genade en liefde; en al helemaal niet over een zoetsappige ‘genade’ die mijn eigenzinnige handelen, trots en arrogantie door de vingers ziet. Dat ís helemaal geen genade! Het Woord openbaart God zoals Hij is: liefde, maar ook licht. Daarom spoort dit Woord ons ook aan tot overgave, toewijding, gehoorzaamheid en onderdanigheid. Aan de Heer, en aan elk gezag dat Hij boven mij gesteld heeft.

Daarom valt het ook op dat de apostel drie jaar lang nacht en dag bezig was met terechtwijzen. En dat deed hij bij iedereen, zegt dit vers! Een vraag die zich opdringt: zou ík het accepteren als een gezaghebbende oudere broeder mij drie jaar lang nacht en dag terechtwees, aanspoorde, vermaande en vertroostte? Zoals Hebreeën 13:17 mij aanspoort om gehoorzaam en onderdanig te zijn aan mijn voorgangers, opdat zij hun taak voor de Heer niet zuchtend doen. Leven wij niet hoe langer hoe meer in een maatschappij waar het eigen ik enorm belangrijk is? In een omgeving waarin nederigheid en onderdanigheid verafschuwd worden? In een mentaliteit waar men zijn eigen zin mag doordrukken, en waar nederigheid als iets absurds wordt gezien? En zijn we in Gods Gemeente niet verregaand beïnvloed door deze wereldse gezindheid? Wordt veranderd in uw denken, zegt Romeinen 12:1vv.

Alleen dat Woord bouwt op, bewerkt geestelijke groei, samenhang en harmonie in mijn eigen leven en in de Gemeente. Alle menselijke werken breekt af. We leven in een tijd waarin Gods genade meer en meer wordt verdraaid. Er wordt gesproken over de genadeklap; als je die hebt gehad, doe je niet meer zoals traditionele Christenen; dan houd je niet vast aan allerlei onbelangrijke details, dan heb je het niet over de leer, dan heb je het niet over vasthouden aan het Woord. Die genade, zo suggereert men, is zo groot dat je al het andere vergeet. Het klinkt mooi, maar het is een verbastering van Gods genade en van het Woord van Zijn genade. En het zorgt ervoor dat gelovigen dreigen kostbare waarheden van dat unieke Woord op te geven voor een ruimhartig evangelisch denken, waarin ruimte is voor allerlei gedachten, maar geen gelegenheid om met een ruim hart de nauwe weg van afzondering naar Gods gedachten te gaan. Moge de Heer ons voor zo’n verbasterde genade bewaren, en ons helpen te groeien in de ware Goddelijke genade.

E.H.W. Luimes