Habakuk

Wat is de profeet Habakuk een boeiende persoon! Zijn naam betekent ‘omhelzing’ of ‘omhelzer’. Naast Haggaï en Zacharia is hij één van de weinige profeten die zijn naam noemt aan het begin van zijn Boek. Verder weten we niets over Habakuk. Sommige mensen denken op basis van Habakuk 3:1 en 19 dat hij een Leviet was die dienst deed in de tempel.

De periode van zijn bediening is onbekend. Maar omdat de Chaldeeën worden genoemd als belangrijkste vijand (Hab. 1:6) en omdat er niet wordt verwezen naar de inname van Jeruzalem door Nebukadnezar, kunnen we het Boek plaatsen in de tijd tussen de overwinning van de Chaldeeën op de Assyriërs (vernietiging van Ninevé, 612 v. Chr.) en de eerste aanval van Nebukadnezar tegen Juda (605 v. Chr.). De profetie van Habakuk heeft dus geen concrete historische context. Dat benadrukt het belang van de morele strekking van dit Bijbelboek.

In tegenstelling tot de Boeken van alle andere profeten is het Boek Habakuk geschreven in de vorm van een dialoog tussen hem en de Heer, Jahweh. Zijn belangrijkste boodschap is gericht op de vraag die mensen van alle tijden tot op de dag van vandaag heeft beziggehouden: waarom ziet God in stilte het geweld (Hab. 1:3,9; 2:8,17), de onderdrukking en het kwaad in allerlei vormen aan in plaats van direct te straffen? Zoals zijn naam al zegt, omarmt Habakuk ‘de rechtvaardige’ (Hab. 1:4,13; 2:4) die wordt onderdrukt door de goddeloze. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat zijn Boek door de eeuwen heen actueel blijft.

Kort overzicht van het Bijbelboek Habakuk

Het Boek Habakuk kan worden onderverdeeld in drie delen, wat overeenkomt met de drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is een orakel: Habakuk vertelt over zijn last, d.w.z. zijn opdracht van Godswege. Het tweede hoofdstuk is een visioen: Habakuk ontvangt een antwoord op zijn vraag. En het derde hoofdstuk is een gebed in de vorm van een psalm: Habakuk uit de zekerheid van zijn geloof over wat in het begin een last voor hem was.

Hoofdstuk 1

Dit hoofdstuk is een ‘orakel’. De term die hier wordt gebruikt, komt bijvoorbeeld ook voor in Jesaja 13:1, 15:1, 17:1 en in Jeremia 23:33-40. Het heeft een dubbele betekenis: belangrijke boodschap en last, belasting. Uit het eerste hoofdstuk komt vooral de gedachte van een last naar boven. Habakuk, ontmoedigd, roept het uit: ‘HEERE, hoelang roep ik om hulp en luistert U niet, roep ik tot U: Geweld! en verlost U niet?’ (vs. 2).

Hij geeft enkele voorbeelden van het kwaad dat in het koninkrijk van Juda voorkwam: ‘Verwoesting en geweld zijn tegenover mij, er ontstaat onenigheid, ruzie verheft zich. Daarom verliest de wet zijn kracht en komt het recht nooit meer tevoorschijn; want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn’ (vs. 3-4). Is dat niet een goede beschrijving van wat we vandaag de dag nog steeds in ons land zien? Habakuk stelt hier één van zijn twee bittere ‘waarom-vragen’: ‘Waarom doet U mij onrecht zien en aanschouwt U de moeite?’ (vs. 3). Met andere woorden: Waarom staat God het kwaad toe en straft Hij niet direct?

In de verzen 5-10 geeft de HEERE de profeet antwoord: Hij bereidt het werktuig van Zijn toorn voor om het oordeel over Juda uit te voeren. Dat zijn de Chaldeeën, een ‘grimmig en onstuimig volk’. Er volgt een beschrijving van deze geduchte vijand, die alleen doet wat hij zelf wil: ‘Zijn recht en zijn hoogheid gaan van hem uit’ (vs. 7). Maar dat volk zal verder gaan dan de opdracht die God het heeft gegeven en zal zondigen: ‘zo maakt hij zich schuldig die van zijn kracht zijn god maakt’ (vs. 11). Hoe vaak in de geschiedenis is dat al niet gebeurd!

In de verzen 12-13 krijgt de profeet weer moed en antwoordt: ‘Bent U niet van oudsher de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven … U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen’.

Een tweede vraag komt bij Habakuk naar boven: ‘Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf?’ (vs. 13). Ook vandaag de dag is het zwijgen van God over het kwaad en de manier waarop Hij het kwaad bestraft, een dubbele vraag die veel mensen bezighoudt.

Hoofdstuk 2

In het tweede hoofdstuk stelt Habakuk zich op de wachtpost op (vs. 1) en wacht op het antwoord van de HEERE. Hij denkt dat God hem zal tegenspreken en is klaar om zich te verweren. Maar in plaats van hem tegen te spreken, antwoordt de HEERE hem door een visioen waar hij niets tegenin te brengen heeft. Wat verderop zal hij zeggen: ‘HEERE, toen ik Uw tijding hoorde, heb ik gevreesd’ (Hab. 3:2). God laat hem hier een visioen zien dat nog ‘wacht … op de vastgestelde tijd’ en dat ‘zeker’ komt (Hab. 2:3). Wat is, in afwachting van dit oordeel, de bron voor de rechtvaardige? ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven’ (vs. 4).

Door dit belangrijke vers wordt Habakuk ook wel ‘de grootvader van de Reformatie’ genoemd. Dit vers wordt drie keer geciteerd in het Nieuwe Testament en verduidelijkt drie belangrijke aspecten van de leer van de apostel Paulus: gerechtigheid door het geloof en niet door werken (Rom. 1:17), gerechtigheid door het geloof en niet door de wet (Gal. 3:11) en leven door het geloof (Hebr. 10:38).

Na het noemen van deze bron voor de gelovige openbaart God aan de profeet vijf rampen die over de Chaldeeën zullen komen. Zij zijn het gouden hoofd van het beeld in de droom van Nebukadnezar (Dan. 2:38), dat God gebruikt als instrument, net als de koninkrijken die daarna zullen volgen. Deze vijf rampen worden achtereenvolgens beschreven in vijf coupletten van drie verzen (vs. 6-20). De eerste vier zijn op dezelfde manier opgebouwd: eerst wordt het kwaad benoemd (‘Wee hem die …’) en vervolgens wordt benoemd wat het oordeel zal zijn. Het kwaad betreft achtereenvolgens het vijandelijke volk, zijn huis, zijn stad en zijn slechte eigenschappen.

De vijfde zonde (vs. 18-20) van het vijandelijke volk is hun afgoderij. Gods eer is aangetast en Hij bespot het volk met goddelijke ironie (vs. 18). Pas in vers 19 benoemt Hij het kwaad. Vervolgens trekt Hij Zich terug in Zijn heilige tempel. De aarde, oftewel Habakuk, die zich verwonderde over het zwijgen van de HEERE over het kwaad (Hab. 1:13), krijgt nu het bevel om te zwijgen voor Hem (Hab. 2:20).

Hoofdstuk 3

Habakuk denkt terug aan hoe God Zijn volk telkens weer heeft verlost en ziet daarin de garantie dat Israël ook in de toekomst verlost zal worden. Hij kan zich dus verheugen in de Heer.

Wat kunnen we leren van het boek Habakuk?

Hoelang nog…? Waarom…?

De eerste vraag (hoelang nog…?) komt ongeveer twintig keer voor in de Bijbel, uitgesproken door gelovigen die op de proef worden gesteld (zie Ps. 13:2-3, Zach. 1:12 en Openb. 6:10). Het is een uitroep van geloof, die tegelijkertijd het vertrouwen en de hoop van de gelovige op een verhoring van de Heer uitdrukt.

De vraag ‘waarom?’ komt heel vaak voor in de Bijbel – het is een uiting van onwetendheid, onbegrip, vermoeidheid en ontmoediging van de mens. Men zegt met reden dat de gelovige, hoe groot zijn beproeving ook is, zich niet in het dwaalbos van de waaroms moet wagen. In dat woud van twijfel verbergt satan zich. Hij probeert de mens te laten twijfelen aan de goedheid en liefde van God en probeert opstand te veroorzaken in het hart van de mens. Vinden onze waarom-vragen geen Goddelijk antwoord in het grote waarom van Psalm 22: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten’?

‘U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen’ (Hab. 1:13)

Dit is de reactie van Habakuk op het antwoord van de Heer op zijn eerste waarom-vraag. Ook al lijkt God op dit moment te zwijgen over het geweld en onrecht op aarde, toch ziet Hij het wel. Vroeg of laat zal Hij ingrijpen met Zijn oordeel. ‘De HEERE is geduldig, maar groot van kracht en Hij houdt de schuldige zeker niet onschuldig’ (Nahum 1:3). Hij is niet alleen liefde, maar ook licht: ‘Er was een glans als van het zonlicht; lichtstralen kwamen uit Zijn hand, daarin ging Zijn macht schuil’ (Hab. 3:4). Hij is een heilige God en in Zijn heiligheid is Hij ‘te rein van ogen om het kwade aan te zien’.

Dit blijft ook voor ons als gelovigen waarheid, ook al zijn onze zonden vergeven. De apostel Petrus vertelt ons: ‘Maar zoals Hij Die u geroepen heeft, heilig is, weest ook u heilig in al [uw] wandel,  want er staat geschreven: Wees heilig, want Ik ben heilig’ (1 Petr. 1:15-16).

Zijn ogen zien het kwaad en Hij oordeelt over de onrechtvaardigen. Maar we moeten niet vergeten dat Zijn oordeel begint bij Zijn kinderen, Zijn huis (1 Petr. 4:17; Jer. 25:29: Israël). De Bijbel vertelt ook dat Zijn onderzoekende ogen alles doorgronden, zowel het hart van de gelovige (Ps. 139) als Zijn gemeenten: ‘Zijn ogen waren als een vuurvlam’ (Openb. 1:14; 2:18). Wanneer Hij ingrijpt, zal Zijn oordeel vernietigend zijn.

‘Om zijn nest in de hoogte te bouwen’ (Hab. 2:9)

Deze uitdrukking vinden we in het tweede couplet van het oordeel over de Chaldeeën. Ze dachten dat ze met onrechtmatig verkregen geld comfortabele huizen konden bouwen en zichzelf in veiligheid konden stellen ‘om zich te redden uit de greep van het kwaad’ (vs. 9). Dit tweede couplet is niet alleen toepasbaar op de Chaldeeën, maar op alle machthebbers in de geschiedenis.

En zit er ook niet een waarschuwing voor ons in? Misschien zijn wij niet uit op oneerlijke winst in die zin, maar besteden we soms niet al onze tijd en energie om onszelf te verrijken?

Het oordeel van de HEERE is wat betreft de Chaldeeën onherroepelijk: ‘u hebt tegen uw leven gezondigd’ (vs. 10; zie ook Num. 16:38, Spr. 8:36 en Spr. 20:2).

‘Denk in Uw toorn aan ontferming’ (Hab. 3:2)

Met deze woorden eindigt Habakuk de introductie van zijn gebed in hoofdstuk 3. Hij noemt eerst de angst die hij voelde toen hij het antwoord van God hoorde, waar hij zo op had gewacht. De vijf coupletten van het lied over het oordeel van God over het onrecht van het volk en het overschrijden van de opdracht die ze van God hadden ontvangen, hebben hem doen realiseren dat het ‘vreselijk is te vallen in de handen van de levende God’ (Hebr. 10:31).

God had aan Habakuk verteld dat het visioen nog ‘wacht op de vastgestelde tijd, aan het einde zal Hij het werkelijkheid maken. Hij liegt niet. Als Hij uitblijft, verwacht Hem, want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven’ (Hab. 2:3). Maar ‘de rechtvaardige zal’ door te wachten ‘door zijn geloof leven’ (vs. 4). De rechtvaardige Habakuk vraagt aan Jahweh om niet tot het einde te wachten om ontferming te tonen. Hij zegt: ‘HEERE, Uw werk, behoud het in het leven in het midden van de jaren, maak het bekend in het midden van de jaren; denk in Uw toorn aan ontferming’ (Hab. 3:2). Iets verder zegt hij dat hij rustig zal wachten ‘op de dag van de benauwdheid’ (vs. 16).

We kunnen het einde van vers 2 ook op onszelf toepassen, wanneer de Heer ons op de proef stelt. Vanwege onze zwakheden geeft Hebreeën 4 ons deze kostbare uitnodiging: ‘Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot tijdige hulp’ (vs. 16).

‘Ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen’ (Hab. 3:18)

Wat een geweldige conclusie! Aan het begin van dit Bijbelboek zagen we een ontmoedigde profeet, die geen antwoord vond op zijn waarom-vragen (die ook nu nog heel actueel zijn): onrecht, geweld en een God Die zwijgt (Hab. 1:13).

Aan het einde van hoofdstuk 2 verandert de situatie. God heeft Habakuk antwoord gegeven. Vers 20 vertoont opvallende overeenkomsten met Psalm 73. In deze Psalm wordt Asaf geconfronteerd met dezelfde vraag: waarom kennen de goddelozen voorspoed en moeten de rechtvaardigen hun geweld ondergaan? De psalmist vond geen antwoord op zijn vraag ‘totdat ik Gods heiligdom binnenging en op hun einde lette’ (vs. 17). Vervolgens concludeert hij: ‘God is de rots van mijn hart … Maar wat mij betreft, het is voor mij goed dicht bij God te zijn’ (vs. 26,28). Habakuk zegt: ‘De HEERE is in Zijn heilige tempel. Wees stil voor Zijn aangezicht, heel de aarde!’ (Hab. 2:20). In hoofdstuk 3 komt hij, net als Asaf, in de aanwezigheid van de HEERE en spreekt hij dit geweldige gebed uit. Hij herinnert zich dat God het volk Israël in het verleden heeft verlost: ‘U bent uitgetrokken tot heil van Uw volk, tot heil van Uw Gezalfde’ (vs. 13). Was deze verlossing ook niet een verwijzing naar Gods toekomstige verlossing?

Zonder te wachten op de realisatie van Gods plannen, die hij trouwens niet meer zal zien in zijn leven, uit de profeet zijn vreugde: ‘Ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil’ (vs. 18). In zekere zin komt Habakuk uit het dorre dal, waarin hij aan het begin van hoofdstuk 1 zat, ontvangt hij kracht in hoofdstuk 2 en verschijnt hij in hoofdstuk 3 voor God in Sion (zie ook Ps. 84:6-7): ‘De HEERE Heere is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten’ (vs. 19).

André Cuendet