De liefde van Christus

Hoe meer wij aan onszelf denken, hoe ongelukkiger we worden; hoe meer we echter aan Christus denken, des te gelukkiger we zijn.

Christus, de Zoon van de Vader! Hij geniet ononderbroken de oneindige en volkomen liefde van het hart van de Vader. Wanneer wij binnenkort bij Hem in het huis van Zijn Vader zullen zijn, zal het Zijn vreugde uitmaken ons Zijn heerlijkheid te laten zien: de heerlijkheid die Hij vanaf alle eeuwigheid bezat als het Voorwerp van al de liefde van de Vader! Niets gaat voor Hem uit boven de heerlijkheid van de Vader. De dingen waarin de Vader belang stelt, zijn ook de dingen waarin Hij belang stelt. Zo kon Hij toen de Vader Hem ”Zijn werk” wilde opdragen, zonder te aarzelen zeggen: ”Zie, hier ben Ik, zend Mij heen”, hoe moeilijk dit werk ook was (zie Johannes 4:34; Jesaja 6:8; Genesis 37:13).
Uit het gebed van de Heer Jezus in Johannes 17 weten wij dat de Vader de Zijnen aan de Zoon gegeven heeft. Daarom stelt onze geliefde Heer ook zulk een belang in ons. Wij behoorden toe aan de Vader. Maar nu heeft Hij ons aan de Zoon gegeven: ”Zij waren de Uwen en Gij hebt ze Mij gegeven” (Joh. 17:6). Als de vrucht van de arbeid van Zijn ziel behoren wij Hem toe als het loon voor Zijn vrijwillige en volkomen overgave tot in de dood aan het kruis (zie Jesaja 53:11).

Zijn oneindige liefde tot de Vader en tot de Zijnen, en Zijn blijdschap over de heerlijke gevolgen van Zijn werk brachten Hem ertoe het kruis te verdragen en de schande te verachten. ”Die om de vreugde die vóór Hem lag, het kruis heeft verdragen en de schande heeft veracht…” (Hebr. 12:2). Het kruis! Het was inderdaad de grootste schande die wij als schepselen onze Schepper konden bewijzen; het leem (Jes. 29:16; 45:9; Jer. 18:6; Rom. 9:2021) oefende gericht over de Pottenbakker en veroordeelde Hem ter dood! Stelt u het zich eens voor: de Schepper en Onderhouder van alle dingen gehangen aan het vloekhout! Duidelijker had het antwoord van de in de zonde gevallen mens niet kunnen zijn. ”Wij willen niet, dat Deze over ons koning is” (Luk. 19:14) …”Weg met Hem, kruisig Hem”. Zij vonden het zelfs nuttig dat Hij zou sterven (zie Joh. 11:50)! Alles was geoorloofd (zo meende men) – als Hij maar zo snel mogelijk weg was! Een grotere schande had de mens Hem inderdaad niet kunnen aandoen!

Groter echter had ook van Zijn kant de liefde niet kunnen zijn. Hij kon immers zelfs onder zulke omstandigheden nog bidden: ”Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23:34)! En tóch had Hij hun reeds daarvoor in de gelijkenis van de wijngaard getoond hoe zij over Hem dachten: ”Deze is de Erfgenaam; komt, laten wij Hem doden, en de erfenis zal van ons zijn” (Markus 12:7). Maar inderdaad, geen van de oversten van deze wereld had Hem gekend, want als zij Hem hadden gekend, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Zij dachten slechts aan zichzelf. En de geldzucht – een wortel van alle kwaad – bracht bij hen de bitterste vruchten voort. Tot op heden lijden zij aan de gevolgen van dit vreselijke woord: ”Zijn bloed [kome] over ons en over onze kinderen!” (Mattheüs 27:25).

Maar door Gods genade hebben enkelingen erkend dat het werkelijk de moeite loont alles op te geven om slechts Hem te kennen. Met grote vastberadenheid sprak Paulus deze woorden: ”Ja zeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om Hem heb ik de schade van alles geleden en houd het voor drek, opdat ik Christus mag winnen, en in Hem bevonden word” (Filippi 3:7-9). De vreugde Christus te kennen en bij Christus te zijn stond hem te wachten.

Maar vervolgens zijn de Christenen diep ingeslapen! Zowel diegenen die slechts een schijn van godsvrucht bezaten alsook diegenen die werkelijk de gave van de Heilige Geest hadden ontvangen. De wereld en haar begeerte nam hun harten gevangen en vervreemdde hen van dat wonderbare licht dat in de duisternis schijnt, maar niet door de duisternis kan worden gegrepen.

In Zijn genade echter liet de Heer te middernacht de roepstem horen: ”Zie, de Bruidegom! Gaat uit, Hem tegemoet!” Wat een ontwaken! Hoe hadden zij ooit bij deze oneindig grote liefde van Zijn kant kunnen inslapen? Hoe hadden zij ooit Zijn wederkomst kunnen vergeten? Moge Hij onze harten opnieuw richten tot ”de liefde van God en de volharding van Christus” (2 Thess. 3:5). Moge Christus door het geloof in onze harten wonen en wij in de liefde geworteld en gegrond zijn… en mogen wij tenslotte kennen de liefde van Christus die de kennis te boven gaat (Efeze 3:17,19).

U. Furrer