Een brief van J.N. Darby over ‘de eer van mensen’

Mijn geliefde vriend en broeder in Jezus Christus,

Het doet me veel plezier je vertaling van … te zien. Ik reserveer het plezier om het te lezen, of beter gezegd: om het gelezen te hebben, voor momenten waarin de Heer tegen me zegt, net zoals Hij dat deed tegen de apostelen: ‘Komt uzelf met Mij afzonderlijk naar een woeste plaats en rust een weinig’. Maar ik kan niet nalaten je te vertellen, geliefde vriend, dat het plezier dat het verschijnen van jouw werk me gaf, ietwat getemperd werd door de al te gunstige mening over mij die je hebt uitgedrukt in je voorwoord. Nog voordat ik begonnen was met het lezen van je vertaling, had ik een exemplaar ervan gestuurd naar een dierbare en oprechte vriend van mij, en hij liet me weten dat jij mij in het voorwoord prijst om mijn vroomheid. Die passage had op mijn vriend dezelfde uitwerking als ze op mij had toen ik haar daarna las. Ik hoop daarom dat je datgene wat ik over het onderwerp wil gaan zeggen, en wat de vrucht is van een tamelijk lange ervaring, niet verkeerd opneemt.

Trots is het grootste van alle vormen van kwaad die ons omringen, en van alle vijanden is het degene die het langzaamst en moeilijkst sterft; zelfs de kinderen van de wereld zijn in staat dit te onderscheiden. Madame De Stael heeft op haar sterfbed gezegd: ‘Weet je wat het laatste sterft in de mens? Dat is de eigenliefde’.

God haat de trots boven alle dingen, omdat die de mens de plaats geeft die alleen toebehoort aan Hem Die verheven is boven allen. Trots verhindert de gemeenschap met God, en brengt Zijn tuchtiging, want ‘God weerstaat hoogmoedigen’. Hij zal de naam van de hoogmoedigen uitroeien, en er wordt ons meegedeeld dat er een dag is aangewezen waarop ‘de hoogmoed van de mensen zal vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden’.

Daarom ben ik er zeker van, geliefde vriend, dat je het ermee eens zult zijn dat men een ander geen grotere schade kan berokkenen dan door zijn trots te voeden   door  hem zo openlijk te prijzen: ‘Een man die zijn naaste vleit, spreidt een net voor zijn voetstappen’, en ‘Een gladde mond brengt verderf’. Wees er bovendien zeker van dat wij te kortzichtig zijn om te kunnen oordelen over de mate van vroomheid van onze broeders; wij zijn niet in staat die juist te beoordelen zonder de weegschaal van het heiligdom, en die bevindt zich in de hand van Hem Die het hart doorzoekt. Oordeel daarom niets vóór de tijd, voordat de Heer komt en de overleggingen van het hart openbaar maakt, en ieder mens de lof geeft die hem toekomt. Laten wij tot dat moment onze broeder niet beoordelen, of dat nu positief of negatief is, maar gepaste bescheidenheid in acht nemen en in gedachten houden dat het zekerste en beste oordeel dat wijzelf kunnen vormen is dat wij anderen hoger achten dan onszelf.

Als ik je zou vragen hoe jij weet dat ik ‘behoor tot degenen die het verst gevorderd zijn op het Christelijke pad’, en ‘een voortreffelijk dienaar van God ben’, zou je daar ongetwijfeld geen antwoord op kunnen geven. Je zou misschien verwijzen naar de door mij gepubliceerde werken; maar weet je niet, dierbare vriend en broeder – jij die net zo goed als ik een opbouwende toespraak kunt houden – dat de ogen verder zien dan de voeten gaan? En dat we helaas niet altijd, of niet in alle dingen, overeenstemmen met het niveau van onze toespraken?

‘Wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid van de kracht van God is, en niet uit ons’. Ik zal je mijn mening over mijzelf niet vertellen, want als ik dat zou doen, zou ik waarschijnlijk daarbij toch weer mijn eigen eer op het oog hebben door nederig te lijken, terwijl ik dat niet ben. Ik wil je liever vertellen wat onze Meester van mij vindt – Hij Die het hart doorzoekt, ‘de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige’, Die vaak tot mijn ziel gesproken heeft, waarvoor ik Hem dankbaar ben. Maar geloof me, Hij heeft me nooit gezegd dat ik ‘een voortreffelijk Christen’ ben en ‘gevorderd op de weg van de vroomheid’. Integendeel, Hij zegt me zonder omwegen dat als ik mijn eigen plaats ken, ik ontdek dat het de plaats is van de grootste van de zondaars en de geringste van de heiligen. En op Zijn oordeel, geliefde vriend, moet ik afgaan, niet op het jouwe.

De meest voortreffelijke Christen is ongetwijfeld  iemand over wie anderen nog nooit hebben horen spreken, een arme werker of dienstknecht voor wie Christus alles is, en die alles doet om door Hem gezien te worden, en door Hem alleen. De eersten zullen de laatsten zijn.

Laten we ernaar streven, geliefde vriend, om alleen de Heer eer te geven. Hij alleen is het waard geprezen, geëerd en aanbeden te worden. Zijn goedheid kan nooit voldoende geprezen worden. Het lied van de verlosten (Openbaring 5) brengt niemand anders eer dan alleen Hem Die hen verlost heeft met Zijn bloed. Er komt geen enkel lovend woord in voor over één van hen – geen enkel woord dat hen indeelt in de klassen voortreffelijk of niet-voortreffelijk; alle onderscheidingen zijn verdwenen in de gemeenschappelijke benaming ‘de verlosten’, en dit is de blijdschap en heerlijkheid van het hele Lichaam.

Laten we ernaar streven om ons hart in overeenstemming te brengen met dat lied, dat we eens met onze zwakke stem hopen mee te zingen. Dit zal onze vreugde zijn, zelfs hier beneden, en die wordt tekortgedaan door de lof die Christenen elkaar te vaak toebrengen. We kunnen niet met twee monden spreken: één waarmee we God eer brengen, en één waarmee we de mens eer brengen. Laten we daarom nu doen wat de serafs boven doen (zie Jes. 6): met twee vleugels bedekken zij hun gezicht, als teken van hun ontzag voor de heilige aanwezigheid van de Heer; met twee vleugels bedekken zij hun voeten, als om hun eigen stappen voor henzelf te verbergen; en met de overgebleven twee vleugels vliegen ze om de wil van de Heer uit te voeren, terwijl zij elkaar toeroepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!’

Vergeef me deze paar zinnen van christelijke vermaning, die jou (daar ben ik van overtuigd) vroeg of laat tot nut zullen zijn, doordat ze deel zullen worden van je eigen ervaring. Gedenk me in je gebeden, terwijl ik bid dat de zegen van de Heer mag rusten op jou en je werk. Als er nog een nieuwe druk van het boek komt – wat ik hoop – verwijder dan alsjeblieft de twee passages waarop ik je aandacht gevestigd hebt, en noem me eenvoudig ‘een broeder en dienaar in de Heer’. Dat is voldoende eer, verdere toevoegingen zijn niet nodig.

J.N. Darby